Burgemeester verleent terecht overlastvergunning voor coffeeshop

De burgemeester van Helmond verleent een overlastvergunning aan een exploitant ten behoeve van het exploiteren van een coffeeshop. De gemeenteraad heeft in een Overlastverordening verboden om zonder deze overlastvergunning een horecabedrijf of growshops te exploiteren. Eisers maken bezwaar tegen dit besluit en stellen beroep in tegen het verlenen van de overlastvergunning.

De rechtbank overweegt:

19. Eisers sub 1 hebben aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen omdat daarin enkel is verwezen naar de strafrechtelijke gedoogcriteria (AHOJG plus) ten aanzien van coffeeshops.
Verweerders reactie dat deze grond niet in de zienswijze naar voren is gebracht en thans niet meer in beroep naar voren kan worden gebracht, verwerpt de rechtbank omdat de grond een nadere uitwerking vormt van het door eisers al eerder aangevoerde standpunt dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Inhoudelijk oordelend vermag de rechtbank niet in te zien waarom verweerder niet kon volstaan met een verwijzing naar de, gepubliceerde en daarmee kenbare, strafrechtelijke gedoogcriteria, die voor vergunninghouder hoe dan ook gelden en bovendien grotendeels zijn opgenomen in de vergunningsvoorwaarden bij het bestreden besluit.

20. De rechtbank deelt niet het standpunt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat de Overlastverordening in strijd is met de Opiumwet. Weliswaar is de verkoop van softdrugs ingevolge de Opiumwet verboden, maar dit staat er niet aan in de weg dat op grond van de Overlastverordening onder bepaalde voorwaarden een exploitatievergunning aan een horecabedrijf kan worden verleend waarbij de verkoop van softdrugs wordt gedoogd.

21. Gelet op artikel 6, tweede lid, onder b, van de Overlastverordening kan de burgemeester de vergunning weigeren indien de aanwezigheid van de inrichting leidt tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat. Het betreft hier derhalve een bevoegdheid van verweerder die door de rechtbank terughoudend dient te worden getoetst.

22. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet alle bij het besluit betrokken belangen heeft onderkend en meegewogen. De stelling van eisers sub 1 dat verweerder geen locatieonderzoek heeft verricht, is feitelijk onjuist. Uit de eindrapportage “Locatieonderzoek coffeeshop” van 10 september 2008 waarin het pand aan de [adres X] als geschikte locatie is aangewezen blijkt dat wel degelijk onderzoek is verricht. Voorts biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder niet bekend was met het aantal bewoners in de directe omgeving van de coffeeshop, de verdere omgevingsfactoren en de impact van een eventuele vestiging van een coffeeshop. Bij afweging van de te onderscheiden belangen heeft verweerder bij het toelaten van een tweede coffeeshop op de [adres X] evenwel meer waarde gehecht aan het algemene belang dat gelegen is in het beperken van illegale verkooppunten en de daarmee gepaard gaande drugsgerelateerde overlast dan aan de belangen van eisers. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder in de Beleidsregel dit pand op basis van zowel wettelijke criteria als criteria die beogen de nadelen van een coffeeshop te ondervangen alsmede op grond van locatieonderzoek, heeft aangewezen als een geschikte locatie voor het vestigen van een coffeeshop. Dat, zoals eiser sub 1 heeft aangevoerd door de komst van de coffeeshop vele vaste gasten zijn cafetaria niet meer zullen bezoeken en hij genoodzaakt is daarop de bedrijfsvoering aan te passen, is niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Dat de sluitingstijd van de coffeeshop op 22.30 uur had moeten worden bepaald ter voorkoming van vermenging van het uitgaanspubliek met bezoekers van de coffeeshop, acht de rechtbank door eiser subsidiair 1 niet aannemelijk gemaakt.

23. Ter zitting hebben eisers sub 1 nog aangevoerd dat het Bibob-onderzoek niet volledig en onzorgvuldig is uitgevoerd door dit onderzoek enkel te beperken tot de vergunninghouder. De rechtbank heeft kennis genomen van de Bibob-stukken en is van oordeel dat verweerder op grond van de feiten en omstandigheden zoals die op het moment van het onderzoek bekend waren, geen aanleiding behoefde te zien nader onderzoek te verrichten naar andere personen.

24. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op het moment van vergunningverlening tot de conclusie kon komen dat de aanwezigheid van een coffeeshop niet leidt tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat, zodat de overlastvergunning ten behoeve van de coffeeshop aan de [adres X] in redelijkheid kon worden verleend.

25. De door eisers sub 1 overgelegde krantenartikelen waaruit deze de conclusie hebben getrokken dat de coffeeshop tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat heeft geleid, kunnen bij de beoordeling geen rol spelen nu deze van latere datum zijn dan het bestreden besluit van 27 april 2010. Het toetsingskader van de rechtbank is immers beperkt tot de beantwoording van de vraag of verweerder op 27 april 2010 in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Deze vraag heeft de rechtbank hiervoor bevestigend beantwoord.

De burgemeester mocht dus de overlastvergunning verlenen.

Zie LJN:BR2168.