Rechter wijst ontruimingsvordering na drugshandel af

In een huurwoning wordt drie kilogram hasj aangetroffen. De burgemeester spreekt het voornemen uit om de woning op grond van art. 13b Opiumwet te sluiten. De verhuurder wil daarom dat de woning ontruimd wordt. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. Hij overweegt:

4.8.  Als de voorgenomen sluiting door de burgemeester buiten beschouwing wordt gelaten, resteert ter ondersteuning van de ontruimingsvordering de vondst van ongeveer 3 kilogram hasj in de woning alsmede de doorzoeking van de woning door de politie, waardoor overlast aan omwonenden zou zijn veroorzaakt.

4.9.  Betwijfeld kan worden of op basis van deze twee feiten kan worden geoordeeld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichting uit de huurovereenkomst of zich niet als goed huurder hebben gedragen. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat noch in de huurovereenkomst, noch in de toepasselijke huurvoorwaarden een specifieke bepaling omtrent handelen in strijd met de Opiumwet is opgenomen en dat er, behalve de aanwezigheid van 3 kilogram hasj, niets is gesteld of gebleken dat wijst op drugshandel vanuit de woning. Verder heeft Woonbron weliswaar in algemene termen gesteld dat een huiszoeking door de politie voor de omwonenden overlast oplevert, maar heeft zij nagelaten aan te geven waaruit deze overlast concreet zou hebben bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt enige onrust in de straat door de (eenmalige) aanwezigheid van de politie in een woning niet zonder meer met zich mee dat sprake is van overlast voor de omwonenden.

De rechter vervolgt:

4.15.  Op dit moment is nog onzeker of het tot een sluiting van de woning zal komen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben laten weten dat zij zich in het zienswijzen¬gesprek van 23 maart 2011 tegen de sluiting zullen verweren. De voorzieningenrechter acht dit verweer niet bij voorbaat kansloos, zodat er op dit moment nog niet van uitgegaan kan worden dat de woning daadwerkelijk zal worden gesloten. Indien de gevorderde ontruiming desondanks zou worden toegewezen als thans door Woonbron verzocht, zou dit tot gevolg hebben dat Woonbron direct na een eventueel besluit tot sluiting tot ontruiming van de woning kan overgaan. Dat zou, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht hebben aangevoerd, met zich meebrengen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden beperkt in hun mogelijkheden tot het instellen van bezwaar en/of beroep tegen dat besluit. Het is immers zeer de vraag of zij na de ontruiming nog voldoende belang hebben bij het instellen van dergelijke rechtsmiddelen. De voorzieningenrechter acht een dergelijke beperking van de rechts¬bescherming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet gerechtvaardigd.

Zie LJN: BQ0389.

De vraag is of de verhuurder niet voorbarig optreedt. Na sluiting kan hij de huurovereenkomst namelijk zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden. In een vergelijkbaar  geval wijst de Rotterdamse voorzieningenrechter de vordering wel toe. Zie hiervoor LJN: BQ0390.