Sluiting coffeeshop 13b Opiumwet is geen bestraffende sanctie

De burgemeester van Leeuwarden sluit op grond van artikel 13b Opiumwet een coffeeshop. In de coffeeshop is een minderjarige aangetroffen. De exploitant verzoekt om een voorlopige voorziening. Volgens hem is sprake van een bestraffende sanctie, hetgeen niet conform art. 13b Opiumwet is. De voorzieningenrechter is het met de exploitant oneens:

Zoals uit voornoemde uitspraak blijkt, is de sluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming met het beleid van verweerder. Ten aanzien van de vraag of deze termijn evenredig is, wijst de voorzieningenrechter er wederom op dat verweerder over beslissingsruimte beschikt bij de vaststelling van de termijn van een op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gelaste sluiting en dat dit met zich brengt dat de rechter een dergelijk bevel terughoudend dient te toetsen (zie AbRS, 9 maart 2011, LJN: BP7161, gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Een op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 Awb. De toepassing van bestuursdwang mag slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet, zoals door verweerder geconstateerd. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie hebben, maar ook een leedtoevoegend karakter hebben en derhalve als een bestraffende sanctie moeten worden beschouwd. Ook onder de thans door verzoekster aangevoerde (gewijzigde) omstandigheden heeft de last tot sluiting van de coffeeshop naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen leedtoevoegend karakter. Ter zitting heeft verweerder nader gemotiveerd waarom de sluitingstermijn van drie maanden in dit geval noodzakelijk is. Verweerder mag daarbij belang hechten aan het feit dat een gedragsverandering nodig is om te voorkomen dat minderjarigen wederom in de coffeeshop worden toegelaten. Het al dan niet toelaten van personen tot de coffeeshop blijft volgens verweerder immers mensenwerk, hetgeen verzoekster ook heeft erkend. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat door de sluiting de ‘loop’ naar de inrichting wordt beëindigd en dat de coffeeshop daarmee ook de bekendheid verliest als lokaliteit waar minderjarigen terecht kunnen. Onder die omstandigheden heeft verweerder, mede gelet op de aard en de ernst van hetgeen aan de sluiting ten grondslag is gelegd, de in casu relatief korte sluitingstermijn van drie maanden in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten om overtredingen, zoals geconstateerd, te beëindigen en te voorkomen.

Ten slotte oordeelt de voorzieningenrechter dat algemene uitlatingen van verweerder in de media de last niet punitief van aard kunnen maken. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb.

Het verzoek wordt afgewezen.

Zie LJN: BR7007.

Update januari 2014: Zie ook deze zaak, waarin een coffeeshop wordt gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet.