ABRvS: tijdelijk huisverbod ten onrechte opgelegd

De burgemeester van Rotterdam legt aan een man een tijdelijk huisverbod op. De voorzieningenrechter vernietigt dit besluit. De burgemeester gaat in hoger beroep. De ABRvS acht dat het tijdelijk huisverbod ten onrechte is opgelegd. Het is onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddelijk gevaar voor de veiligheid van de vrouw of kinderen van de man:

 2.2. De burgemeester heeft het besluit tot het opleggen van het huisverbod van 1 februari 2011 gebaseerd op een “Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld” van J.E.L. van Rosendaal, hulpofficier van justitie, en er aan ten grondslag gelegd dat [wederpartij] een vrij dominante positie in het gezin heeft en vindt dat de vrouw niet met de opvoeding van de kinderen om kan gaan. Hierdoor ontstaan regelmatig ruzies die tot fysiek geweld leiden binnen het gezin. Deze ruzies met geweld vinden steeds vaker plaats en de kinderen zijn daarbij vaak aanwezig. Volgens de burgemeester was een huisverbod van belang om de geweldsproblematiek binnen het gezin te doen stoppen dan wel de hulpverleningsinstanties de kans te geven hun werk te doen.

2.3. De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter onvoldoende rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van de problematiek van het huiselijk geweld. Volgens de burgemeester bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de vrouw opgenomen in het proces-verbaal van aangifte van 1 februari 2011. De voorzieningenrechter heeft volgens de burgemeester bij zijn beoordeling te veel nadruk gelegd op het gebrek aan zichtbaar letsel bij de vrouw, terwijl hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de door beide betrokkenen erkende ruzies, spanningen, geschreeuw en geduw tijdens het incident van 1 februari 2011. Ook heeft de voorzieningenrechter er volgens de burgemeester ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de lichamelijk en geestelijk gehandicapte jongste dochter aanwezig was bij het incident. De burgemeester betoogt dat hij een rustperiode voor het gezin op zijn plek achtte om de voortdurende spanningen niet te laten escaleren en om de hulpverlening een ingang te bieden. Dit klemt te meer daar er gelet op verschillende politiemutaties aantoonbaar al langer problemen waren tussen [wederpartij] en de vrouw.

2.4. Niet in geschil is dat [wederpartij] en de vrouw al lange tijd problemen hadden. Er zijn eerder meldingen gedaan van een huiselijke twist en van relatieproblemen. Voorts is evenmin in geschil dat op 1 februari 2011 een incident heeft plaatsgevonden waarbij in het bijzijn van de lichamelijk en geestelijk gehandicapte dochter is geschreeuwd en geduwd. De belangrijkste signalen die in dit geval hebben geleid tot de Risicotaxatie van J.E.L. van Rosendaal en het hierop geënte huisverbod zijn gebaseerd op de verklaringen van de vrouw dat zij al jarenlang wordt mishandeld en bedreigd door [wederpartij] en dat hij haar op 1 februari 2011 tijdens een ruzie heeft geduwd en met zijn vuisten in haar gezicht heeft geslagen. De vrouw heeft naar aanleiding van het incident aangifte gedaan ter zake van mishandeling. Hier staat tegenover dat ten tijde van voormeld incident slechts bij [wederpartij] verwondingen zijn vastgesteld en niet bij de vrouw. Voorts heeft de vrouw niet eerder aangifte gedaan en zijn ook niet eerder verwondingen bij haar vastgesteld. Uit de stukken is niet gebleken dat de verklaringen van de vrouw worden gestaafd met andere feiten en omstandigheden, zoals eerdere verklaringen van haar of de oudste dochter, die in dezelfde richting wijzen. Van een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de vrouw dan wel één of meer van de inwonende kinderen is dan ook niet gebleken, althans dat is onvoldoende onderbouwd. Dat de stap om aangifte te doen voor slachtoffers van huiselijk geweld geen gemakkelijke is en het doen van een valse aangifte strafbaar, zoals de burgemeester heeft aangevoerd, is daartoe onvoldoende. Evenmin kan uit de stukken worden opgemaakt dat de tussenkomst van een huisverbod noodzakelijk was teneinde escalatie van de situatie te voorkomen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat [wederpartij], naar de burgemeester onweersproken heeft gesteld, tijdens de periode van het huisverbod met gebruikmaking van een verlopen volmacht de vrouw en de oudste dochter uit de gemeentelijke basisadministratie heeft laten uitschrijven.

Gelet op het vorenstaande bestaat onvoldoende grond te oordelen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich bij het opleggen van het huisverbod ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een ernstig vermoeden van gevaar in de zin van artikel 2 van de Wth. Het betoog faalt.

Zie LJN: BU3763.