Burgemeester Utrecht sluit met succes woning op basis van 174a Gemeentewet (Wet Victoria)

Een inwoner van Utrecht veroorzaakt brandgevaar in zijn woning. Eerder heeft er een gasexplosie plaatsgevonden in zijn woning. De burgemeester besluit de woning te sluiten op grond van art. 174a Gemeentewet. De inwoner stapt naar de rechter. Dat blijkt tevergeefs. Volgens de rechter is er sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde.

De rechter overweegt:

5.  Verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 174a van de Gemeentewet kan alleen aanwezig worden geacht bij overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd. Zodanige overlast kan slechts plaatsvinden bij gedragingen die op zichzelf ernstig zijn. Er moet aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf dergelijke gedragingen voordoen en dat als gevolg daarvan de openbare orde rond de woning wordt verstoord. De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2010, LJN BO5718.
Daarbij is van belang dat, zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet is opgemerkt (Kamerstukken II 1996/1997, 24699, nr. 13, p. 20), de omstandigheid dat verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen, met zich kan brengen dat de openbare orde wordt verstoord. Ingeval de burgemeester aldus aannemelijk maakt dat vanuit de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord, is hij ingevolge artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Van toepassing van deze bevoegdheid dient de burgemeester echter af te zien indien sluiting van de woning onevenredig zou zijn. In dat verband dient de burgemeester aannemelijk te maken dat de verstoring van de openbare orde niet afdoende kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen.

6.  Het voorgaande betekent dat de sluiting van verzoekers woning alleen dan gerechtvaardigd kan worden geacht als door concrete, objectieve en verifieerbare gegevens kan worden vastgesteld dat door verzoekers gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning dusdanig wordt verstoord, dat moet worden geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd en de vanuit de woning veroorzaakte overlast dus maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en bovendien geen andere en geen mindere ingrijpende middelen voorhanden zijn om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden.

Vervolgens past hij deze voorwaarden toe op dit concreet geval:

7.  Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat verweerder de ernstige verstoring van de openbare orde niet op deugdelijke wijze heeft onderbouwd. Uit de incidenten en aangiften die voor verweerder de grondslag zijn voor de sluiting rijzen hooguit vermoedens van zijn betrokkenheid bij strafbare feiten, maar objectiveerbare en verifieerbare gegevens om het subjectieve gevoel van onveiligheid van de buurt te ondersteunen ontbreken. Verzoeker is niet bekend met harde bewijzen tegen hem, zoals op ambtseed of belofte opgemaakte politierapporten. Enig wettig en overtuigend bewijs dat hij een gevaar vormt voor de gezondheid en veiligheid van de medebewoners van het appartementencomplex ontbreekt, volgens hem. Verzoeker ontkent de vermoedens van drugs- en alcoholgebruik. Hij wijst in dat verband erop dat hij zich met regelmaat moet laten testen bij de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs en dat de resultaten steeds negatief zijn.

8.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het incident op 9 december 2012 terecht zeer serieus heeft genomen en heeft mogen beschouwen als een gebeurtenis waarbij door toedoen van verzoeker mogelijk grote risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van omwonenden in het leven zijn geroepen. De combinatie van het sissende geluid en de chemische lucht die werd waargenomen, waren voor de brandweer kennelijk voldoende reden om de situatie als risicovol in te schatten en verzoekers woning te forceren om te kunnen binnentreden. De in verzoekers woning aangetroffen situatie heeft aan dat vermoeden niet kunnen afdoen, ook al zijn bij metingen geen gevaarlijke stoffen gevonden. Verweerders conclusie op basis van de bevindingen van de politie dat verzoeker tijd heeft gehad en genomen, door de deur niet te openen na daartoe herhaaldelijk te zijn aangeroepen, om de sporen van wat hij aan het doen was te maskeren is niet onaannemelijk. Een open fles spiritus, een brandbare stof immers, en een zich door het appartementencomplex verspreidende chemisch lucht, een lopende kraan en een loeiende airco dan wel afzuigkap rechtvaardigen het vermoeden dat eiser aan het experimenteren was, althans in de weer was op een wijze die mogelijk zeer gevaarlijk was. Verzoeker heeft hier geen enkele redelijke verklaring tegenover gesteld. Hij heeft volstaan met de stelling dat hij de spiritus gebruikte om zijn appartement schoon te maken, hetgeen verweerder op grond van de geluiden, de lucht en de aangetroffen omstandigheden in de woning en verzoekers kennelijk recente gebruik van verdovende middelen niet aannemelijk heeft kunnen achten. Dat dit incident kennelijk geen strafrechtelijk relevant vermoeden heeft opgeleverd van overtreding van aan verzoeker opgelegde bijzondere voorwaarde, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf toe te wijzen, acht de voorzieningenrechter in het licht van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid niet van doorslaggevend belang.
Verweerder heeft deze gebeurtenis voorts begrijpelijkerwijs mede beoordeeld tegen de achtergrond van de gasexplosie die zich een jaar eerder in het appartement van verzoeker heeft voorgedaan. Dat verzoeker is vrijgesproken van het strafbare feit van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, betekent niet dat de explosie niet aan handelingen van verzoeker zijn toe te schrijven. Verweerder heeft op basis van de bekende gegevens genoegzaam aannemelijk kunnen vinden dat ook de gasexplosie heeft kunnen gebeuren door handelen van verzoeker. Voor een dergelijke aanname is verweerder ook niet gebonden aan strafrechtelijke bewijsregels.
Deze beide gebeurtenissen, waarover verzoeker geen duidelijkheid heeft verschaft, of heeft willen verschaffen, rechtvaardigen verweerders standpunt dat verzoeker in zijn woning potentieel gevaarzettende handelingen uitvoert, waardoor de veiligheid en de gezondheid van omwonenden ernstig wordt bedreigd.
Verzoekers stelling dat het bij verweerder, de politie en de buurtbewoners vooral “tussen de oren” zit, is tegen deze achtergrond een misplaatste en zorgelijke bagatellisering van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie.

9.  De overige aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde incidenten zijn, zo zegt verweerder terecht, in het kader van de bevoegdheid tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet van een andere orde dan de hierboven genoemde. De voorzieningenrechter is voorshands echter van oordeel dat verweerder in dit verband ook acht heeft mogen slaan op de herhaaldelijke incidenten van door verzoeker in de nachtelijke uren veroorzaakte ernstige overlast door het slaan op leidingen en/of verwarmingsbuizen. Deze vorm van overlast overstijgt overlast in de zin van burengerucht en is, mede vanwege de regelmaat waarmee zich dit voordoet, als ontwrichtend en intimiderend te beschouwen, gaat ten koste van de nachtrust van verzoekers medebewoners en daarmee ook van hun gezondheid. Ook de mishandeling van een medebewoner op 1 januari 2013 waarvan verzoeker thans wordt verdacht en waarvoor hij in bewaring is gesteld en zal worden vervolgd, is een feit dat verweerder in dit kader relevant mag achten en mag meewegen bij de vraag of door toedoen van verzoeker de gezondheid en veiligheid van omwonenden in ernstige mate wordt bedreigd.
Van de overige door verweerder genoemde incidenten – verdenkingen van vernieling – acht de voorzieningenrechter het de vraag of die als voldoende ernstig dan wel bedreigend kunnen worden beschouwd in het licht van het onder 6 genoemde criterium. Hetzelfde geldt voor de in het voornemen van 20 december 2012 opgenomen lijst van incidenten, opgesomd onder (a) tot en met (m). Het betreft hoofdzakelijk vernielingen van en pogingen tot inbraak in bergingen in het appartementencomplex en vernielingen en diefstal van aldaar gestalde fietsen. Van deze laatstgenoemde incidenten kan de betrokkenheid van verzoeker niet worden aangetoond. Wel is opvallend dat dergelijke feiten zich niet hebben voorgedaan in de periode dat verzoeker gedetineerd was en dat de bergingen van het appartementencomplex alleen toegankelijk zijn voor iemand met een sleutel van het complex of voor iemand die door een bewoner wordt binnengelaten. Dat verweerder ook deze incidenten met verzoeker in verband brengt is daarom niet onbegrijpelijk. De structurele overlast die hiermee voor de omwonenden wordt veroorzaakt is evenzeer ontwrichtend en onaanvaardbaar. Niettemin is naar voorlopig oordeel de basis voor wat betreft deze incidenten te smal om een maatregel als de sluiting van een woning zoals hier aan de orde op te baseren. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter ziet bij deze stand van zaken op grond van de overige gebeurtenissen voldoende aanleiding om verweerder te volgen in zijn beoordeling van de ernst van de situatie.

10.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder derhalve naar voorlopig oordeel op basis van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens voldoende aannemelijk gemaakt dat vanuit verzoekers woning de openbare orde rond de woning zodanig werd verstoord dat de veiligheid en de gezondheid van de omwonenden in ernstige mate werd bedreigd. Verweerder was daarom bevoegd toepassing te geven aan artikel 174a van de Gemeentewet.

Zie LJN: BZ1822.

Zie hier meer over de achtergrond van de zaak.