Dierenasiel moet schadevergoeding betalen na veroorzaken onrechtmatige hinder (5:37 BW)
Een dierenasiel in Almere veroorzaakt volgens de rechtbank onrechtmatige hinder als bedoeld in art. 5:37 BW. Er is sprake van stankoverlast en geluidsoverlast veroorzaakt door een grote hoeveelheid dieren:
4.6. [eisers] vordert schadevergoeding stellende dat hij als gevolg van het onrechtmatig gebruik van het perceel schade heeft geleden bestaande uit materiële en immateriële schade als gevolg van aantasting van het woongenot. Deze schade wordt (geheel dan wel gedeeltelijk) hoofdelijk gevorderd van Stichting Dierenthuis, [gedaagde sub 5], Stichting Dierenthuis naar Almere, CHB en Winterstad.
4.7. [eisers] legt aan de vordering jegens Stichting Dierenthuis ten grondslag dat Stichting Dierenthuis onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door het (zonder vergunning) houden van grote aantallen dieren, waardoor [eisers] geluids- en stankoverlast heeft ondervonden. [gedaagde sub 5] wordt voor diezelfde schade aansprakelijk gehouden omdat hij als bestuurder de initiator was van Stichting Dierenthuis en Stichting Dierenthuis naar Almere.
4.8. Dierenthuis betwist dat er sprake is van geluids- en stankoverlast. Het verweer dat er geen sprake is van geluidsoverlast onderbouwt Dierenthuis door te verwijzen naar een rapport van een akoestisch onderzoek dat in december 2008 is uitgevoerd door ingenieursbureau [X]. [X] concludeert dat onder door haar genoemde voorwaarden Stichting Dierenthuis aan de geluidsnormen voldoet (productie 2 bij conclusie van antwoord van Dierenthuis). [eisers] wijst er bij repliek terecht op dat [X] is uitgegaan van de aanwezigheid van 40 honden, waarvan er maximaal 32 tegelijkertijd buiten lopen, terwijl, zoals door Dierenthuis niet is betwist, er thans 70 honden op het perceel verblijven die 24 uur per dag vrij naar binnen en naar buiten kunnen (punt 14 conclusie van repliek).
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het buiten houden van 70 honden geluidsoverlast oplevert voor bewoners van naburige woningen. Niet betwist is dat de woning van [eisers] op een afstand van 19 meter van het perceel is gelegen. Het verweer dat er in het onderhavige geval geen sprake is van geluidsoverlast wordt niet onderbouwd door het door Dierenthuis overgelegde rapport van [X]. Er wordt immers niet voldaan aan de door [X] genoemde voorwaarde ten aanzien van het maximaal aantal honden dat tegelijkertijd buiten verblijft, waarmee ook niet voldaan zal zijn aan de vigerende geluidsnormen.4.9. Dierenthuis onderbouwt het verweer dat er geen sprake is van stankoverlast door te verwijzen naar een rapport van een geuronderzoek dat in december 2008 is uitgevoerd door Buro Blauw BV, waarin wordt geconcludeerd dat er buiten het terrein geen geur afkomstig van Stichting Dierenthuis zal worden waargenomen en dat het ontstaan van geurhinder zeer onwaarschijnlijk is (productie 4 bij conclusie van antwoord van Dierenthuis). Dierenthuis legt tevens over de beoordeling van dit onderzoek door SRE Milieudienst (productie 5 bij conclusie van antwoord van Dierenthuis). SRE Milieudienst plaatst de volgende opmerkingen bij het geuronderzoek:’
a. Het meetrapport en de conclusie zijn gebaseerd op een eenmalige meting. Een snuffelmeting dient, volgens de bij Nederlandse emissie richtlijn behorende bijzondere regeling, meerdere malen, onder verschillende meteorologische omstandigheden, bij representatieve bedrijfsomstandigheden plaats te vinden. Dus 1 meting is niet voldoende.
b. De emissie van geur hangt vaak sterk samen met de specifieke bedrijfsomstandigheden op het moment van uitvoering van de geurmeting. Het is dus van groot belang die vast te leggen. In het rapport is niet vermeld welke dieren in welke getale aanwezig waren op het moment van de uitvoering van de meting en hoe zich dat verhoudt tot de representatieve bedrijfssituatie. Dit moet wel worden aangegeven.
c. De emissie van geur en de verspreiding ervan kan (sterk) afhankelijk zijn van meteorologische omstandigheden. Het kan dus zijn dat bij hoge buitentemperaturen een, van de in het rapport beschreven, afwijkende emissie en geurverspreiding plaatsvindt (zie tevens antwoord a.)
Het rapport geeft inzicht in de wijze waarop de geurmeting is uitgevoerd, wat de resultaten zijn en welke conclusies daaraan kunnen worden verbonden. Het rapport vermeldt echter niet dat de eenmalige meting moet worden beschouwd als een indicatieve meting. In het rapport wordt onvoldoende gemotiveerd waarom: op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er buiten het terrein geen geur van de Stichting Dierenthuis zal worden waargenomen. Het ontstaan van geurhinder buiten de opvang is dan ook zeer onwaarschijnlijk.’4.10. Gelet op de opmerkingen van SRE milieudienst voert [eisers] terecht aan dat het uitgevoerde geuronderzoek geen afbreuk doet aan de constatering van de taxateur van de gemeente die een penetrante stank heeft waargenomen. Daarnaast is door [eisers] onbetwist gesteld dat sedert 2008 het aantal dieren belangrijk is toegenomen. Het feit dat het houden van 1.500 katten, zonder dat bijzondere maatregelen zijn getroffen waarover niets is gesteld, zal leiden tot geuroverlast, acht de rechtbank een feit van algemene bekendheid. Dat dit in casu niet het geval is, wordt niet onderbouwd door het in opdracht van Stichting Dierenthuis verrichte geuronderzoek.
4.11. De rechtbank is van oordeel dat Stichting Dierenthuis onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door hinder toe te brengen in een mate die [eisers] niet had hoeven te dulden. Daarbij speelt mee dat Stichting Dierenthuis zich willens en wetens zonder de benodigde vergunningen en terwijl dat strijdig was met de bepalingen van het bestemmingsplan op het perceel heeft gevestigd en in weerwil van de rechterlijke beslissingen het aantal dieren telkens heeft uitgebreid. Stichting Dierenthuis is derhalve aansprakelijk voor de schade die [eisers] als gevolg van dat onrechtmatig handelen heeft geleden.
Vervolgens bepaalt de rechtbank welke schade moet worden vergoed:
4.12. [eisers] berekent zijn schade door de waardevermindering van de woning, zoals vastgesteld door de gemeente, om te rekenen naar een bedrag per dag (€ 23.000,00 : 365 = € 63,00). Vervolgens vermenigvuldigt [eisers] dit bedrag per dag met het aantal dagen dat hij hinder heeft ondervonden. De rechtbank volgt deze wijze van schadeberekening niet, omdat zij zich niet kan vinden in de gehanteerde uitgangspunten. Hantering van deze wijze van schadeberekening zou er immers toe kunnen leiden dat [eisers] enkele malen de waardevermindering van de woning zou ontvangen, omdat de onrechtmatige gedragingen van Stichting Dierenthuis al enkele jaren plaatsvinden en nog steeds voortduren.
4.13. [eisers] stelt terecht dat schade als gevolg van verminderd woongenot kan bestaan uit materiële en immateriële schade. Materiële schade kan bijvoorbeeld bestaan uit uitgaven die hun doel hebben gemist, zoals in casu de eigenaarslasten. [eisers] geeft geen inzicht in zijn eigenaarslasten maar legt wel een berekening over van de vermindering van de huurwaarde van de woning als gevolg van hinderlijke situaties (productie 39 bij conclusie van repliek). Uit deze berekening blijkt dat voor hinderlijke situaties een aftrek van maximaal 40 punten kan worden toegepast, welke maximale aftrek voor de woning van [eisers] neer zou komen op de vermindering van de huurwaarde met € 184,36 per maand, € 6,15 per dag. In de overgelegde berekening worden ook 25 punten voor niet aanwezige voorzieningen afgetrokken, maar de rechtbank ziet niet in welk verband er is tussen de aanwezigheid van hinder en de afwezigheid van voorzieningen.
4.14. Immateriële schadevergoeding kan worden toegekend als de aantasting van het woongenot zo ernstig is dat deze leidt tot een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, 1e lid onder b. BW. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er door de voortdurende aanwezigheid van geluids- en stankoverlast sprake is van een ernstige aantasting van het woongenot gedurende een langere periode, leidende tot een aantasting in de persoon van [eisers].
4.15. Bij het vaststellen van de in billijkheid toe te kennen schadevergoeding hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
– de vermindering van de huurwaarde van de woning van [eisers] als gevolg van de overlast bedraagt maximaal € 6,15 per dag;
– [eisers] heeft naast materiële tevens immateriële schade;
– de onrechtmatige gedragingen zijn aangevangen op 1 oktober 2007, de dag dat Stichting Dierenthuis zich op het perceel vestigde;
– het aantal dieren is toegenomen van 507 katten en 43 honden ten tijde van de vestiging in oktober 2007, tot 1500 katten en 70 honden in september 2011, zodat ook de hinder evenredig zal zijn toegenomen;
– [eisers] heeft alles in het werk gesteld om Stichting Dierenthuis te bewegen de onrechtmatige hinder te beëindigen;
– Stichting Dierenthuis heeft zich niets gelegen laten liggen aan de last onder dwangsom en de rechterlijke uitspraken die haar geboden het onrechtmatige gebruik van het perceel te beëindigen.4.16. [eisers] vordert vergoeding van zijn schade met ingang van 21 april 2009, de dag dat hij Stichting Dierenthuis en [gedaagde sub 5] aansprakelijk heeft gesteld. De rechtbank kan de schade vaststellen tot 28 september 2011, de dag dat de laatste processtukken zijn ingediend waaruit blijkt dat en in welke mate de hinder voortduurde. Alles in aanmerking nemende stelt de rechtbank de schade die [eisers] heeft geleden in de periode van 21 april 2009 tot en met 28 september 2011, materieel en immaterieel tezamen, vast op € 8.770,00, zijnde gemiddeld € 10,00 per dag gedurende 29 maanden en 7 dagen. Hiervoor is Stichting Dierenthuis als pleger van de onrechtmatige daad aansprakelijk, zodat de vordering tot vergoeding van schade jegens Stichting Dierenthuis wordt toegewezen.
4.17. De vordering tot vergoeding van toekomstige schade zal worden afgewezen. Voor een dergelijke veroordeling is geen plaats nu niet vaststaat dat blijvend schade zal worden geleden. Zodra Stichting Dierenthuis het onrechtmatig handelen beëindigd of verminderd, zal [eisers] geen of minder schade lijden. Hoelang en in welke mate nog schade zal worden geleden is dermate onzeker, dat toekenning van toekomstige schadevergoeding niet op zijn plaats is.
Zie LJN: BV0449