Gemeente moet 6000 euro schadevergoeding betalen na gebrekkige handhaving drugspand

Een buurman van een drugspand klaagt al tien jaren over een drugspand. De gemeente Vlissingen treedt niet handhavend op tegen het drugspand of de overlast. De buurman stapt nu naar de burgerlijke rechter (6:162 BW) en vordert schadevergoeding. Dat blijkt succesvol. De gemeente moet 6000 euro schadevergoeding betalen aan de man.

De rechtbank overweegt:

4.3.  Uit het bestemmingsplan mag worden afgeleid dat omwonenden mogen rekenen op een rustig woon- en leefklimaat, hetgeen als de te beschermen norm kan worden beschouwd. Door de aanwezigheid van een zogenaamd drugspand bestaat het risico dat dit woongenot in het gedrang komt en dient de gemeente Vlissingen dit nauwlettend in de gaten te houden. [eiser] heeft de gemeente Vlissingen in oktober 2003 gemeld dat er sprake is van ernstige overlast en hij heeft verzocht handhavend op te treden. De gemeente Vlissingen betwist weliswaar dat met zekerheid valt vast te stellen dat de gestelde overlast is te wijten aan de aanwezigheid van het HKPD, maar dit verweer treft geen doel. Immers, uit de diverse overgelegde verslagen en besluiten blijkt dat de gemeente Vlissingen zelf ook spreekt over overlast door de gebruikers van het pand. De vraag is echter of genoemde overlast van dien aard is dat gesproken kan worden van schade en/of hinder en dat de gemeente Vlissingen in strijd handelt met de zorgvuldigheid die zij in het maatschappelijk verkeer in acht dient te nemen door daar geen/onvoldoende maatregelen tegen te nemen. De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer moet worden rekening gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.

4.4.  Bij de beantwoording van deze vraag is enerzijds van belang dat [eiser] zijn woning (in gedeelten) heeft aangekocht met de wetenschap dat het drugspand zich naast zijn woning bevindt. Een zekere mate van overlast dient [eiser] dan ook te accepteren. Anderzijds dient de mate van overlast in ogenschouw genomen te worden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat vanaf de eeuwwisseling sprake is van een (forse) toename van de bestaande overlast door de gebruikers van het pand in de vorm van verstoring van de openbare orde, af- en aanrijden van dealers, het dealen zelf, vechtpartijen, schreeuwen, schelden, openbare dronkenschap, braaksel, ontlasting, drugsresten enz.. Deze (toename van) overlast had de gemeente Vlissingen kunnen voorkomen door eerder maatregelen te nemen, zeker na de diverse meldingen uit de buurt. De gemeente Vlissingen heeft gesteld dat zij door middel van het Buurtpreventieplan die maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk waren. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is geweest. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat dit plan zijn uitwerking heeft gemist. Van andere maatregelen is niet gebleken. Daar komt bij dat de gemeente Vlissingen een toezegging heeft gedaan dat de overlast na een overgangsperiode van twee jaar beëindigd zou zijn. De gemeente Vlissingen heeft weliswaar betwist dat deze toezegging is gedaan, maar gelet op de bewoordingen van het besluit, zoals onder rechtsoverweging 2.2. is weergegeven, mocht [eiser] ervan uitgaan dat er in maart 2006 een ongestoord woongenot zou zijn teruggekeerd. Daarnaast heeft de gemeente Vlissingen op zich genomen om gedurende die overgangsperiode ervoor zorg te dragen dat de overlast wordt verminderd. Ook daarvan is in het geheel niet gebleken. De enkele niet onderbouwde stelling van de gemeente Vlissingen dat de overlast is afgenomen, is onvoldoende om anderszins te oordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeente Vlissingen niet voortvarend is opgetreden.

4.5.  De door [eiser] gestelde feiten in onderling verband bezien, leveren voldoende grond op om te concluderen dat de aan [eiser] toegebrachte hinder als ontoelaatbare overlast kan worden beschouwd hetgeen jegens hem een onrechtmatige daad oplevert. [eiser] is door deze ontoelaatbare overlast, veroorzaakt door de HKPD terwijl de gemeente heeft nagelaten hiertegen op te treden, in zijn woongenot gestoord. Daarnaast dient een bestemmingsplan mede de privébelangen van burgers, die er tegenover de overheid aanspraak op hebben dat de vigerende bestemming wordt gehandhaafd. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar en de gemeente Vlissingen is aansprakelijk voor de schade die [eiser] door dit onrechtmatig handelen heeft geleden.

Zie LJN: BY1657.