Hennepplantage in woning gesloten op grond van art. 13b Opiumwet

De burgemeester van Venlo sluit een woning op grond van art. 13b Opiumwet. In de woning is een hennepplantage met 410 planten aangetroffen. De rechtbank acht sluiting van een woning op grond van art. 13b Opiumwet wegens de hennepplantage mogelijk:

Anders dan namens eisers bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep(planten) voldoende basis vormt voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Dat die planten nog niet waren geoogst, maakt dat niet anders. Tot de middelen waarop die bepaling betrekking heeft behoort immers, gelet op b lijst II bij de Opiumwet, ook elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De in de woning van eisers aangetroffen hoeveelheid hennepplanten is van zodanige omvang dat deze niet bestemd kan zijn voor eigen gebruik, maar geacht moet worden aanwezig te zijn om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de zin van die bepaling van de Opiumwet. Namens eisers is in lijn met een uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2011 (LJN: BP6668) een beroep gedaan op de parlementaire voorbereiding van de uitbreiding van de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet tot woningen. Enkele passages uit de kamerbehandeling roepen inderdaad twijfel op over de bedoeling van de betrokken minister om deze wetswijziging van toepassing te laten zijn op hennepkwekerijen. Deze twijfel geeft de rechtbank echter geen aanleiding voor een beperktere uitleg dan uit de duidelijke tekst van die bepaling volgt. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraken van de voorzieningenrechter van 3 mei 2011 (LJN: BQ3816) en van 10 mei 2011 in de zaak van eisers, in welke uitspraken is teruggekomen van eerdergenoemde uitspraak van 3 maart 2011. Met de overwegingen in die latere uitspraken verenigt de rechtbank zich. De conclusie moet dan ook zijn dat verweerder zich in het onderhavige geval terecht bevoegd heeft geacht om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van eisers woning over te gaan.

Vervolgens acht de rechter het besluit alsnog onrechtmatig. Het besluit leidt tot een onevenredige aantasting van het recht op privéleven uit art. 8 EVRM:

9.  Naar aanleiding van verweerders standpunten over de betekenis van artikel 8 van het EVRM voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en over het gebruik van de bevoegdheid om af te wijken van de daarop betrekking hebbende beleidsregels, overweegt de rechtbank dat uit artikel 8 van het EVRM voortvloeit dat de toepassing van de desbetreffende vorm van bestuursdwang er in concreto niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. Daartoe dienen de met de bevoegdheidsuitoefening in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, te worden afgewogen tegen de ingevolge het eerste lid van die bepaling te beschermen belangen van degene die daardoor wordt getroffen. De taak om die afweging te maken rust in de eerste plaats op de burgemeester als bevoegd bestuursorgaan. Indien het desbetreffende besluit ter beoordeling aan de rechter wordt voorgelegd, ligt die afweging ook op zijn weg, zij het dat hem enige terughoudendheid daarbij past in het bijzonder waar het de waardering van door de wetgever aan het bestuursorgaan toevertrouwde belangen betreft. Nu voormelde afweging, buiten de enkele verwijzing naar een verzwaarde motiveringsplicht, niet in verweerders beleidsregels is te vinden, dienen zowel verweerder als de rechtbank hun respectieve taak tot het maken van die afweging uit te voeren in het kader van de beantwoording van de vraag of er in het concrete geval reden is om van de beleidsregels af te wijken.

10.  Ter uitvoering van de in rechtsoverweging 9 beschreven rechterlijke beoordeling overweegt de rechtbank over het voorliggende geval als volgt. De betrokken woning wordt door eisers als gezin, samen met hun dochter, daadwerkelijk bewoond. De woning is al sinds 1975 hun eigendom. De consequentie van het sluitingsbesluit is dat zij gedurende een jaar andere woonruimte moeten vinden en inrichten, terwijl zij de woning als eigenaar ven onderhouden en ook verder extra kosten zullen hebben. Het inkomen van eisers bestaat uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering welke niet ver boven het minimumniveau ligt. Ter zitting is naar voren gekomen dat eisers over een stacaravan beschikken, maar de desbetreffende camping is niet het hele jaar open en het moet ook overigens bezwarend worden geacht om een caravan met drie personen gedurende langere tijd te bewonen. Het is voorts aannemelijk dat de situatie waarin zij door de sluiting terecht komen een aanzienlijke impact zal hebben op hun privé- en gezinsleven. Verder acht de rechtbank van belang dat eisers de zolderruimte van de woning tegen betaling ter beschikking hebben gesteld voor de hennepkwekerij en in zoverre medeverantwoordelijk zijn voor de illegale praktijken, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat zij voor het overige bij de bedrijfsvoering of de verhandeling van het gekweekte product betrokken zijn geweest. Gelet op voormelde omstandigheden moet het belang van bescherming van de uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende rechten van eisers zwaar wegen. Daartegenover staat het met de bestuursdwang gediende algemeen belang, waartoe de met de met verweerders beleidsregels nagestreefde doeleinden behoren. Met inachtneming van de hierbij te betrachten terughoudendheid is de rechtbank niettemin van oordeel dat bedoeld belang in het concrete geval voor relativering in aanmerking komt. Op geen enkele wijze is gebleken dat de woning bekend staat als drugsadres van waaruit individuele handel plaatsvond dan wel dat sprake is geweest van overlast of onrust in de directe omgeving die tegengegaan en voorkomen diende te worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woning voor de duur van een jaar in dit concrete geval leidt tot een onevenredige aantasting van het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het privé-leven, het gezinsleven en de woning van eisers, zodat verweerder in dit geval niet aan strikte toepassing van de beleidsregels had mogen vasthouden.

Zie LJN:BR3945.

Zie ook LJN: BR4583 en LJN:BR3941 over de verhouding tussen hennepteelt, 13b Opiumwet en artikel 8 EVRM.