Intrekking horecavergunning na schietincident rechtmatig

De burgemeester van Rotterdam trekt na een schietincident de exploitatievergunning van een horeca-inrichting in.  De Afdeling acht dat rechtmatig en overweegt:

“Het oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester niet de bevoegdheid toekwam de aan [wederpartij] verleende exploitatievergunning op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV in te trekken, deelt de Afdeling niet. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een samenhang bestaat tussen het schietincident en de inrichting. De burgemeester heeft hierbij belang mogen hechten aan de omstandigheid dat, zoals uit een proces-verbaal van verhoor van 6 oktober 2009 volgt, [wederpartij] heeft verklaard dat voorafgaand aan het schietincident een van de vermoedelijke daders de inrichting heeft bezocht en deze verdachte enkele dagen na het schietincident een bezoek heeft gebracht aan de inrichting en [wederpartij] heeft verzocht zijn tegenover de politie afgelegde verklaring in te trekken. Ook heeft de burgemeester van belang mogen achten dat volgens dat proces-verbaal en een proces-verbaal van aangifte van 10 september 2009 zowel deze vermoedelijke dader als het slachtoffer de inrichting vaker hebben bezocht. Voorts heeft de burgemeester hierbij mogen betrekken dat [wederpartij] het schietincident, nadat dit had plaatsgevonden, niet uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld en, zoals [wederpartij] in het proces-verbaal van verhoor van 6 oktober 2009 heeft verklaard, hij bewust sporen van het incident heeft gewist. De omstandigheid dat het slachtoffer en de vermoedelijke dader niet in de inrichting ruzie hebben gehad en het slachtoffer wellicht een zogenoemd toevallig slachtoffer is geweest, wat daar ook van zij, laat onverlet dat het schietincident in de directe omgeving van de inrichting heeft plaatsgevonden en de burgemeester dit incident, gelet op vorengenoemde omstandigheden, in relatie met de inrichting heeft mogen brengen. Ten slotte betoogt de burgemeester terecht dat de al dan niet persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot intrekking van de exploitatievergunning noopt. De Afdeling verwijst voor dit standpunt naar haar uitspraken betreffende de sluiting van inrichtingen (bijvoorbeeld uitspraak van 6 januari 2010, in zaak nr. 200903500/1/H3).”

Zie LJN: BP2769.