Minderjarige in coffeeshop: burgemeester sluit op grond van 13b Opiumwet

De burgemeester van Leeuwarden sluit een coffeeshop op grond van art. 13b Opiumwet voor de duur van drie maanden. In de coffeeshop is namelijk een minderjarige aangetroffen.

De voorzieningenrechter acht de sluiting van de coffeeshop voor drie maanden niet onredelijk. Ook het sluiten zonder waarschuwing is niet onredelijk:

Ook de in het beleid gemaakte keuze dat alvorens een sluiting van drie maanden te gelasten niet eerst wordt gewaarschuwd, blijft binnen de beperkingen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dat geldt ook voor de beleidsmatig gemaakte keuze om de sluiting niet onder een opschortende voorwaarde te gelasten. Dat verweerder feitelijk altijd eerst waarschuwt alvorens tot sluiting over te gaan, zoals verzoekster heeft gesteld, volgt de voorzieningenrechter niet. Verweerder heeft immers ter zitting aangegeven dat met het huidige beleid het voorgaande beleid, op basis waarvan alvorens tot sluiting over te gaan (in bepaalde gevallen) inderdaad eerst werd gewaarschuwd, is verlaten. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder na inwerkingtreding van dit beleid ten aanzien van andere coffeeshops (eerst) heeft volstaan met een waarschuwing, terwijl verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij dit jaar conform het huidige beleid (naar de voorzieningenrechter begrijpt zonder voorafgaande waarschuwing) reeds twee coffeeshops heeft gelast te sluiten voor de duur van drie maanden. Of verweerder in 2010 al dan niet terecht verzoekster heeft gewaarschuwd, kan dan ook buiten beschouwing blijven.

De sluiting van de coffeeshop is volgens de rechter ook geen bestraffende sanctie:

Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat sprake is van een bestraffende sanctie, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder voor de uitoefening van de bevoegdheden die uit artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voortvloeien, heeft gekozen voor bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb. Bestuursdwang is, anders dan bij punitieve sancties het geval is, niet gericht op leedtoevoeging. Door het toepassen van bestuursdwang kunnen overtredingen onmiddellijk ongedaan gemaakt worden. Dit komt de openbare orde ten goede. De toepassing van bestuursdwang mag slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder strekt, heeft de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van herstelsanctie, maar ook een leedtoevoegend karakter en moet deze derhalve als strafsanctie worden beschouwd (zie AbRS 22 juli 2011, LJN: BR3222). Van zo’n situatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter thans geen sprake. De maatregel tot sluiting is niet gericht op het toevoegen van leed aan verzoekster, maar op de beheersing van de negatieve effecten van drugsgebruik op het openbare leven. Verzoekster heeft weliswaar aangegeven dat zij een ID-scanner heeft aangeschaft en in gebruik heeft genomen, waarmee de leeftijd van de bezoekers kan worden vastgesteld en identiteitsdocumenten op echtheid worden gecontroleerd, maar dat betekent niet dat de bestuursdwang thans niet langer strekt tot voorkoming van overtredingen van de Opiumwet. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de ID-scanner nog achter de bar staat en de werkwijze van verzoekster tot op heden is dat personen eerst de toegang wordt verschaft tot de coffeeshop alvorens op enig moment daarna wordt gecontroleerd of zij meerderjarig zijn. Voorts is de verbouwing die verzoekster heeft gepland om deze werkwijze te veranderen, bestaande uit het verplaatsen van de bar en het maken van een hal waar met behulp van de ID-scanner op leeftijd wordt gecontroleerd alvorens bezoekers toegang krijgen tot de coffeeshop, nog onvoldoende concreet om te oordelen dat de last niet langer reparatoir van aard is. Weliswaar heeft zij ter zitting verklaard dat de werkzaamheden in week 34 starten en naar verwachting twee tot drie weken zullen duren, maar dit betreft een te ongewisse en toekomstige omstandigheid, die niet maakt dat de last punitief van karakter is. Daarbij komt nog dat, zoals ook ter zitting is aan de orde is geweest, de medewerkers van verzoekster (onder meer door middel van een cursus) ervaring moeten opdoen met de controle van identiteitsbewijzen met behulp van een ID-scanner, alvorens sprake is van een adequate voorziening die voorkomt dat aan minderjarigen de toegang tot de coffeeshop wordt verschaft. Dat de last niet onder een opschortende voorwaarde is gegeven en geen mogelijkheid is geboden om opheffing van de last te verzoeken na aanschaf van de ID-scanner, maakt gelet op voorgaande ook niet dat de last thans punitief van aard is.

Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Zie LJN:BR5914.