Cameratoezicht signaleert te ruime openingstijden: burgemeester sluit café

De burgemeester van Eindhoven sluit een café op grond van de APV en art. 174 Gemeentewet. De burgemeester stelt dat de exploitant te ruime openingstijden heeft gehanteerd. Hij baseert deze uitkomst op basis van onder meer beelden die door cameratoezicht zijn opgenomen:

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op basis van documenten van de politie en een proces-verbaal over bekeken camerabeelden, geconcludeerd kan worden dat [horecagelegenheid] op 22 en 29 mei 2011 en 2, 3, en 4 juni 2011 voor publiek geopend was of dat publiek is toegelaten op een tijd waarop dit niet mocht. Het cameratoezicht wordt gehouden op een openbare plaats en in het belang van de openbare orde. Dit heeft een juridische basis in artikel 151c van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2.10.1 van de APV in samenhang met het aanwijzingsbesluit van verweerder voor het betreffende gebied van 15 maart 2011. Door de overschrijding van het sluitingsuur brengt verzoekster de openbare orde en veiligheid in gevaar. Bij cumulatie van overtredingen is het beleid van verweerder om de afzonderlijke stappen per overtreding niet te volgen en om direct tot een bestuurlijke maatregel over te gaan. Gelet op de aard, omvang en ernst van de overtredingen heeft verweerder de sluitingsduur op drie maanden bepaald. Tijdelijk sluiting van deze omvang is volgens verweerder passend en geboden om rust te geven en verzoekster er toe te zetten deugdelijke maatregelen te nemen. Bij het vaststellen van het beleid is al rekening gehouden met de financiële belangen van ondernemers. Van de zijde van verzoekster zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Zoals uit het voornemen blijkt heeft verweerder hoofdstuk 17 van het Horecastappenplan 2010 toegepast, zodat de stappen zoals bepaald in hoofdstuk 12 niet aan de orde zijn.

De café-exploitant zegt onder meer dat de burgemeester het bewijs afkomstig van cameratoezicht niet mag gebruiken. De rechter is het daarmee niet eens:

Het betoog van verzoekster dat het door middel van het cameratoezicht verkregen bewijs niet mag worden gebruikt omdat het cameratoezicht onrechtmatig is, faalt. Ingevolge artikel 151c van de Gemeentewet kan de raad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn. Bij besluit van 15 maart 2010 heeft verweerder besloten ingevolge artikel 2.10.1. van de APV en artikel 151c van de Gemeentewet het gebied [gebied] aan te wijzen als gebied waar voor de periode 16 maart 2011 tot en met 16 september 2011 cameratoezicht plaatsvindt. Dit besluit is op 15 maart 2011 bekendgemaakt door plaatsing in het Gemeenteblad 2011 onder nummer 15 en heeft ter inzage gelegen bij het Stadskantoor van verweerders gemeente. Dit besluit heeft inmiddels formele rechtskracht gekregen. Verweerder is dus in het kader van de handhaving van de openbare orde bevoegd ter plaatse cameratoezicht te houden. Het handhaven van dan wel het toezicht houden op de sluitingstijden van horecagelegenheden is eveneens een aspect van openbare orde. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het feit dat het cameratoezicht een openbare plek betreft en dit cameratoezicht door middel van het plaatsen van het aanwijzingsbesluit in het Gemeenteblad voor een ieder kenbaar is gemaakt, geen aanleiding voor het oordeel dat dit cameratoezicht in strijd zou zijn met het recht op privacy zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
De voorzieningenrechter ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het cameratoezicht onrechtmatig is. Daarnaast betreft het hier geen procedure waarbij strafrechtelijke bewijsregels gelden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2003, LJN AG1738). Verweerder heeft de beelden derhalve mogen gebruiken als bewijs voor de op 30 mei 2011, 2 juni 2011 en 6 juni 2011 geconstateerde overtredingen.

Het verzoekt tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Zie LJN: BR5900.