Raad van State acht sluiting woning na drugshandel rechtmatig

In een woning wordt cocaïne en heroïne aangetroffen. De burgemeester sluit de woning op grond van art. 13b Opiumwet.

De bewoner stelt dat hiermee inbreuk is gemaakt op het recht op respect voor het privéleven en de woning (art. 8 EVRM). De Afdeling overweegt:

Ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat ten tijde van het besluit van 24 april 2009 noch [appellant] noch zijn minderjarige zoon in de woning woonde, nu [appellant] in voorlopige hechtenis zat en in een penitentiaire inrichting verbleef en de zoon bij familie in Zuidwolde was ondergebracht. Voorts staat vast dat [appellant] ten tijde van het besluit van 23 juni 2009 nog immer in de penitentiaire inrichting verbleef en de zoon bij familie in Zuidwolde en zij ook na dit besluit en na afloop van de sluiting niet meer naar de woning zijn teruggekeerd met het doel deze te bewonen. Derhalve is de woning reeds vòòr 24 april 2009 en nadien uit andere oorzaak dan het in het besluit van 24 april 2009 vervatte bevel niet meer door [appellant] en zijn zoon bewoond. Gelet op het voorgaande betoogt [appellant] tevergeefs dat de burgemeester met het besluit van 24 april 2009 een inbreuk heeft gemaakt op zijn recht op respect voor zijn woning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Aan de vraag of is voldaan aan het gestelde in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM wordt daarom niet meer toegekomen.

De “bewoner” wijst er tevens op dat tussen het aantreffen van de drugs en de sluiting twee maanden zit. De Afdeling:

“Dat ten tijde van het besluit van 24 april 2009 inmiddels ruim twee maanden waren verstreken sinds de vaststelling van de overtreding en zich geen situatie meer voordeed als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, doet aan de bevoegdheid van de burgemeester de woning te sluiten niet af. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb is de burgemeester gehouden een besluit zorgvuldig voor te bereiden. Gelet op de ingrijpende strekking van het besluit van 24 april 2009, is het tijdsverloop tussen de vaststelling van de overtreding en het nemen van dat besluit niet onredelijk lang. Voorts heeft het tijdsverloop er niet toe geleid dat de openbare orde geheel en definitief was hersteld en sluiting van de woning voor drie maanden als maatregel geen enkel effect meer kon sorteren. Ten tijde van het besluit van 24 april 2009 was niet bekend hoeveel sleutels van de woning in omloop waren en wie in het bezit waren van deze sleutels. Voorts heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk was om de loop naar de woning van handelaren in drugs definitief te beëindigen. Ten slotte wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat sluiting van de woning een disproportionele maatregel is, nu zoals de burgemeester terecht stelt, handel in harddrugs een ernstige inbreuk vormt op de openbare orde en veiligheid.”

Het hoger beroep is ongegrond.

Zie LJN: BP8750