Raad van state: hennepteelt in woning leidt tot sluiting woning artikel 13b Opiumwet

Gesloten pand

Kan hennepteelt met artikel 13b Opiumwet worden bestreden? De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een bevestigend antwoord gegeven op die vraag.

In mei 2012 wordt in een woning een hennepplantage met 87 hennepplanten aangetroffen. De burgemeester van Purmerend besluit om op grond van artikel 13b Opiumwet (‘de Wet Damocles’) de woning voor een half jaar te sluiten. De bewoners stappen naar de rechter. Volgens de henneptelers is het niet mogelijk om artikel 13b Opiumwet toe te passen in het geval van hennepteelt in de woning. Zij krijgen van de rechtbank gelijk, maar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State acht de sluiting van de woning wel rechtmatig. Een hennepplantage van meer dan vijf planten is te kenmerken als handelshoeveelheid en is daarom een geldige reden om artikel 13b Opiumwet toe te passen.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bespreekt in de uitspraak eerst of een grote hoeveelheid drugs reden kan zijn voor sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet. Dat is het geval, als sprake is van een handelshoeveelheid:

4.1. Naar zijn tekst is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden “daartoe aanwezig” moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord “daartoe” allereerst ziet op verkoop. Uit de tekst van het artikellid volgt ook dat het woord “daartoe” mede ziet op aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, is volgens de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3) de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar woningen uitgebreid met het oog op de wenselijkheid om in woningen gevestigde verkooppunten van drugs door middel van bestuursdwang te kunnen bestrijden. Die motivering laat onverlet dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet slechts ziet op aanwezigheid van drugs in een woning ten behoeve van verkoop in of vanuit de woning, maar ook op aanwezigheid van drugs in een woning ten behoeve van aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.

Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dienovereenkomstig heeft de Afdeling in de door de burgemeester aangehaalde rechtspraak overwogen dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich brengt dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend.

In de woning met de hennepkwekerij is een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt vast dat hennepkwekerijen met behulp van artikel 13b Opiumwet kunnen worden aangepakt:

4.3 Dat dit geval een hennepkwekerij in een woning betreft, brengt niet met zich dat de burgemeester, ondanks de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning, niet bevoegd was tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Naar zijn tekst is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet onmiskenbaar van toepassing op een hennepkwekerij in een woning waarvan de hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Voorts volgt uit de parlementaire behandeling van het voorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar woningen niet dat beoogd is om hennepkwekerijen in woningen zonder meer uit te sluiten van het toepassingsgebied van die bepaling. Zo heeft de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer op de vraag wanneer op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan worden ingegrepen bij hennepteelt in een woning niet geantwoord dat dat niet mogelijk is. In plaats daarvan heeft hij gewezen op het criterium van verkopen, afleveren of verstrekken, dan wel daartoe aanwezig zijn, en gezegd dat aangenomen mag worden dat de teelt in een huis dat is ingericht als een plantage, niet bedoeld is voor eigen consumptie (Handelingen II 2006/07, blz. 55-3138 en 55-3139).

Het maakt volgens de Afdeling niet uit dat een woning met een hennepkwekerij ook op grond van artikel 17 Woningwet kan worden gesloten:

Dat de minister in zijn door de voorzieningenrechter aangehaalde opmerkingen erop heeft gewezen dat op grond van artikel 97 (thans artikel 17) van de Woningwet een woning wegens hennepteelt kan worden gesloten, laat onverlet dat hennepteelt in een woning ook onder artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan vallen, mits aan de in die bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. Artikel 17 van de Woningwet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet betreffen verschillende overtredingen die niet noodzakelijkerwijs samenvallen. Artikel 17 van de Woningwet verschaft een bevoegdheid tot sluiting van een pand indien daarin – in strijd met bij of krachtens de Woningwet gestelde voorschriften – activiteiten plaatsvinden die gepaard gaan met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid. Dit artikel ziet daarmee, anders dan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, niet alleen op drugsgerelateerde activiteiten. Evenzeer anders dan bij artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is voor toepassing van artikel 17 van de Woningwet op hennepteelt vereist dat de teelt gepaard gaat met bedreiging of gevaar als hiervoor bedoeld en is niet vereist dat de geteelde hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Het al dan niet aanwezig zijn van niet uit de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs voortvloeiend gevaar voor de omgeving en omwonenden, zoals elektrocutie- of brandgevaar in het geval van een technisch ondeugdelijke en onveilige hennepteelt, is in het kader van de beoordeling of is voldaan aan het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet relevant. Tegen zodanig gevaar kan op grond van artikel 17 van de Woningwet worden opgetreden.

De burgemeester mocht in dit geval artikel 13b Opiumwet toepassen. De Afdeling acht in dit concrete geval geen sprake van schending van artikel 8 EVRM. De belangen van de bewoners wegen niet op tegen het algemene belang van de bestrijding van hennepteelt en drugshandel.

Zie ECLI:NL:RVS:2013:2362.