Scholieren mogen ballen niet meer uit tuin halen

Eisers wonen naast een sportveld van een middelbare school. Regelmatig komen ballen vanaf het sportveld in de tuin van eisers.  De scholieren halen vervolgens de ballen op:

“Ter comparitie van partijen d.d. 6 januari 2010 hebben [eisers] door middel van een reeks van video-opnamen, voorzien van data en tijdstippen, afdoende aangetoond dat zij in de loop van de daaraan voorafgaande maanden herhaaldelijk ballen vanaf het sportveld op hun perceel hebben kregen en dat die ballen vervolgens door de sportende schooljeugd uit de tuin of van het balkon of van het garagedak werden teruggehaald, nadat men zich toegang tot de tuin, het balkon of de garage had verschaft door erop te klimmen, al dan niet na over de schutting te zijn geklommen, en dat dit veelal gepaard ging met vocaal lawaai.”

Eisers vorderen een verbod op het betreden van de tuin door de scholieren. Dit gedrag is volgens de eisers namelijk te kenmerken als onrechtmatige hinder (als bedoeld in artikel 5:37 Burgelijk Wetboek). De rechtbank overweegt:

“De rechtbank is van oordeel dat [eisers] niet hoeven te accepteren dat leerlingen van Erasmus zonder toestemming hun tuin en huis betreden. Erasmus dient het nodige te doen om dit onrechtmatige gedrag van haar leerlingen zo snel mogelijk te beëindigen. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Nakoming van dit gedeelte van de vordering zal ook worden verzekerd door oplegging van een dwangsom omdat Erasmus aan deze onrechtmatigheid niet onverwijld een definitief einde heeft gemaakt, nadat [eisers] in hun aangetekende brief van 20 april hierover, en naar nu is gebleken geenszins ten onrechte, hadden geklaagd.

In het algemeen acht de rechtbank de hinder, die men kan ondervinden doordat incidenteel een bal in de tuin of op het balkon of het dak terechtkomt, nog niet zo ernstig dat kan worden gesproken van een onrechtmatige daad. Zoiets overkomt de meeste burgers met een tuin wel eens. Als de frequentie, waarmee dit gebeurt, binnen de perken blijft valt te vergen dat men dit accepteert. Wanneer het echter vaak voorkomt kan het woongenot schade lijden doordat men niet meer rustig in de tuin kan zitten en/of kleine kinderen niet meer veilig in de tuin kan laten spelen. Dan kan worden gesproken van een onrechtmatige vorm van hinder, waarmee men geen genoegen hoeft te nemen.

Deze situatie doet zich hier voor. Er wordt regelmatig door scholieren gesport op het sportveld, dat pal aan de achtertuin van [eisers] grenst, en gebleken is dat daarbij regelmatig een bal op hun perceel belandt. De rechtbank heeft op de video-opnamen gezien dat dit zo vaak gebeurt, dat dit een onrechtmatige verstoring van de rust en het woongenot van [eisers] oplevert, zodat het opleggen van een verbod gerechtvaardigd is. Een verbod is ook nodig, omdat Erasmus zich tot nu toe aan de gerechtvaardigde belangen van [eisers] niets gelegen heeft laten liggen, ook niet nadat [eisers] hierom uitdrukkelijk en met een redelijke motivering hadden gevraagd. Daarom is ook hier de oplegging van een dwangsom gerechtvaardigd. De rechtbank acht het echter voldoende om deze te beperken tot maximaal één verbeurde dwangsom per maand.”

De vordering wordt toegewezen.

Zie LJN: BM4546