Aanpak growshop zonder vergunning onrechtmatig wegens strijd rechtszekerheidsbeginsel

De burgemeester van Eindhoven legt een eigenaar een last onder dwangsom op om te stoppen met overtreding van een verbod uit de APV. In de APV is verboden om zonder vergunning een growshop te exploiteren.

De eigenaar van de growshop stelt dat de definitie van growshop in de APV in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De voorzieningenrechter is het daarmee eens:

12. Zoals meermalen is overwogen in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) kan een norm slechts als voldoende duidelijk althans bepaalbaar worden aangemerkt, als deze voor de burger toegankelijk is en op basis daarvan gestelde beperkingen voor de burger voorzienbaar zijn. Een norm moet dus voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven, zodat de burger in staat is daarop zijn gedrag af te stemmen.

13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omschrijving van een growshop als “in het maatschappelijk verkeer aangeduid als growshop” in artikel 2.3.4.1, lid a, van de APV, niet voldoet aan de hierboven genoemde vereisten van bepaalbaarheid en duidelijkheid (vergelijk de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Breda van 7 april 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BM3401).
Verweerder heeft in het bestreden besluit ter concretisering van de zinsnede “in het maatschappelijk verkeer aangeduid als growshop” verwezen naar de toelichting opgenomen bij het raadsvoorstel ter vaststelling van laatstgenoemd artikel in de APV. Daaruit blijkt dat in het maatschappelijk verkeer onder “growshop” dient te worden verstaan een winkel of groothandel die in hoofdzaak producten verkoopt die kunnen worden gebruikt voor de thuisteelt van met name cannabisproducten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan zaden, potgrond, bemesting, lampen en apparatuur om oogsten te bewerken.
De voorzieningenrechter overweegt dat, nog daargelaten de vraag of met die toelichting voldoende duidelijk en concreet is wat in het maatschappelijk verkeer als ‘growshop’ dient te worden aangemerkt, welke vraag naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een eventuele bodemprocedure zal moeten worden beantwoord, in ieder geval heeft te gelden dat de toelichting niet voldoende toegankelijk is en derhalve onvoldoende kenbaar is. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting immers verklaard dat deze toelichting niet (meer) in de APV is opgenomen, maar dat deze bij verweerder kan worden opgevraagd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat daarmee vast dat de criteria die verweerder thans zegt te hanteren niet zijn vastgelegd in een beleidsregel en ook niet zijn gepubliceerd. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder reeds hierom niet op basis van artikel 2.3.4.1, lid a, van de APV tot handhaving mocht overgaan.

De rechter acht ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een voor publiek toegankelijk lokaal.

De voorlopige voorziening wordt getroffen: de werking van het besluit wordt geschorst.

Zie LJN: BS1698.