Buren vorderen met succes verbod op lawaaimakende werkzaamheden

Een huiseigenaar in Middelburg verbouwt al meer dan een jaar een grote woning in Middelburg.  Bij die verbouwing ontstaat veel lawaai en stof en vinden trillingen plaats. De buren vorderen bij de rechter een verbod op die overlastgevende handelingen. De rechtbank stelt dat buren in beginsel deze hinder moeten dulden, aangezien anders de woning niet meer verbouwd kan worden. Over dit specifieke geval overweegt de rechtbank het volgende:

‘De ongelukkige samenloop is dat [de buren] regelmatig thuis zijn als er bij [de verbouwer] wordt gewerkt. Het is aannemelijk dat dit ertoe heeft geleid dat het lawaai ook echt is gaan hinderen. Gelet op hun verklaringen en het gestelde in dagvaarding komt dit mede omdat er al een lange aanloop naar de herbouw is, doordat eerst langdurig is gesloopt. Op een gegeven moment kan een door de buren te dulden overlast omslaan in onrechtmatige hinder. Dat moment is gelet op de omvang van de te verrichten werkzaamheden, nog niet aangebroken. Dat moment is er redelijkerwijs als – behoudens nieuwe tegenslagen – meer dan een jaar na het advies van de commissie bezwaarschriften van 22 september 2008 over de bouwvergunning nog werkzaamheden worden verricht die een zodanig lawaai veroorzaken dat de buren daar redelijkerwijs last van moeten hebben. Dit zijn werkzaamheden die zich over enige tijd – te denken valt aan een uur of meer, al dan niet met tussenpozen – uitspreiden.Tot die tijd zullen de werkzaamheden die lawaai (o.a. boren, frezen, timmeren, elektrisch zagen van hout en steen/tegels) veroorzaken alleen mogen worden verricht op de tijden zoals die hieronder in de uitspraak zullen worden vermeld. Daarmee wordt rekening gehouden met de wederzijdse belangen: voortgang van de bouw, maar rust op vaste momenten. Daarna moeten deze werkzaamheden als beëindigd beschouwd worden, behoudens de voor een onderhoud of bewoning benodigde werkzaamheden (ophangen schilderij e.d. ).’

Aan dit verbod wordt een dwangsom verbonden van 250 euro per overtreding, met een maximum van 10.000 euro. Zie BK8837.