Buurman wil na burenruzie tevergeefs via rechter excuses afdwingen

Buren hebben ruzie met elkaar. Één buurman stapt naar de rechter en vordert onder meer dat de buren excuses aanbieden. De kantonrechter overweegt:

6.2.  De kantonrechter overweegt voorts dat inherent is aan het feit dat partijen elkaars naaste buren zijn, dat zij van elkaar enige overlast – en daarmee tot op zekere hoogte een inbreuk op hun woongenot – hebben te dulden. Niet iedere inbreuk door de ene buur op het woongenot van de andere buur is dus onrechtmatig. De grens van de te dulden overlast ligt daar waar deze overlast als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het antwoord op de vraag of overlast onrechtmatig is, hangt af van aard, ernst en duur van de hinder en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt.

6.3.  De kantonrechter oordeelt dat het op de weg van [eiser] ligt om voldoende te stellen ter onderbouwing van zijn betoog dat [gedaagden] door aanhoudende provocaties zijn woongenot hebben verstoord. In dat verband stelt de kantonrechter allereerst vast dat beide partijen een volstrekt tegenovergestelde visie hebben omtrent de incidenten die zich vanaf 2010 tussen hen zouden hebben afgespeeld. [eiser] is van mening dat [gedaagden] zijn woongenot hebben aangetast, terwijl [gedaagden] precies het tegenovergestelde beweren, namelijk dat [eiser] hun woongenot heeft aangetast. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser], mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden], onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagden] zijn woongenot bij voortduring hebben verstoord. [eiser] heeft daartoe weliswaar – in algemene zin – een aantal incidenten aangevoerd, maar heeft nagelaten om deze van voldoende feitelijke en juridische onderbouwing te voorzien. Dat [gedaagden] hun auto doelbewust voor de woning van [eiser] parkeren om diens (vrije) uitzicht te belemmeren, is niet gebleken. [eiser] heeft voorts niet (voldoende) onderbouwd waarom het (zonder overleg met hem) plaatsen van een schutting en een erfafscheiding op het terrein van [gedaagden] jegens hem niet geoorloofd zou zijn. De stelling van [eiser] dat hierdoor zijn privacy wordt aangetast, althans zijn uitzicht wordt ontsierd, is niet nader toegelicht. Evenmin heeft [eiser] onderbouwd waaruit de concrete uitlatingen van [gedaagden] hebben bestaan, waarmee zij hem in diskrediet zouden hebben gebracht bij derden, nog daargelaten of de eventuele uitlatingen van [gedaagden] jegens derden omtrent [eiser] al dan niet juist zijn geweest.

6.4.  De kantonrechter komt gezien het voorgaande tot de conclusie dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht terzake de door hem opgevoerde “aanhoudende provocaties” van [gedaagden] die zijn woongenot zouden verstoren. Om die reden is nadere bewijslevering met betrekking tot de stellingen van [eiser] op dit punt niet aan de orde. Dit betekent dat de gestelde aantasting van het woongenot van [eiser] in rechte niet is komen vast te staan en dat deze grondslag van zijn schadevergoedingsvordering jegens [gedaagden] niet kan slagen.

Valse aangifte
6.5.  De kantonrechter overweegt dat een aangifte, buiten het geval dat zij opzettelijk onjuist is, slechts bij uitzondering zodanig onzorgvuldig kan zijn dat deze een toerekenbare onrechtmatige daad oplevert jegens degene tegen wie de aangifte is gericht. Dat [eiser] het verblijf in een politiecel en het verhoor door de politie – naar aanleiding van de aangifte van [gedaagde sub 1] – als onprettig heeft ervaren, is begrijpelijk, maar [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter volstrekt onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van een valse aangifte door [gedaagde sub 1]. Het enkele feit dat de aangifte van [gedaagde sub 1] is geseponeerd, betekent nog niet dat er sprake is van een valse aangifte. Voorts is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] de aangifte opzettelijk onjuist heeft gedaan. De slotsom is dan ook dat niet gebleken is van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] met betrekking tot de door hem tegen [eiser] gedane aangifte, zodat ook deze grondslag van de vordering van [eiser] faalt.

Conclusie
7.  Gelet op het vorenstaande is van onrechtmatig handelen van [gedaagden] onvoldoende gebleken. Reeds daarop strandt de gevorderde immateriële schadevergoeding. Maar ook al zouden [gedaagden] op enigerlei wijze onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser], dan nog is naar het oordeel van de kantonrechter voor immateriële schadevergoeding geen plaats, nu [eiser] ook onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat er sprake is van een aantasting in zijn persoon, welke op de voet van artikel 6:106 BW een vergoeding voor geleden immateriële schade zou rechtvaardigen. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat, anders dan door [eiser] is gevorderd, het in rechte afdwingen van (schriftelijke) excuses niet mogelijk is. Het al dan niet aanbieden van excuses aan een ander is een hoogstpersoonlijke (morele) keuze, waartoe niemand kan worden verplicht. Dat zou ook afdoen aan de waarde van de excuses.

De buurman verliest de rechtszaak. Alle vorderingen worden afgewezen.

Zie LJN: BT2357.