Huurder maatschappelijk opvang moet vertrekken

Een huurder sluit een begeleidings- en huurovereenkomst met een verslavingszorginstelling. In de overeenkomst zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

“IV.  Met het oog op de leefbaarheid in en om de woonruimte dient de cliënt:
a. zelf zijn eigen woonruimte schoon te houden en te onderhouden;
b. in de directe woonomgeving geen overlast te bezorgen;

V.  Beëindiging van de begeleidingsovereenkomst

a. Deze overeenkomst wordt ontbonden door tijdsverloop, nu zij ingevolge art. I is aangegaan voor de duur van 12 maanden.
(…)

b. Deze overeenkomst wordt tevens ontbonden wanneer door wijziging in de persoonlijke omstandigheden van de cliënt in redelijkheid van IrisZorg niet langer kan worden gevergd dat zij de begeleiding voortzet.

c. Voor het overige heeft IrisZorg het recht de begeleidingsovereenkomst onverwijld en met onmiddellijke ingang te ontbinden bij:

1.  het veroorzaken van overlast door de cliënt, o.a. door herhaaldelijk overmatig alcohol/drugsgebruik en drugshandel;
2.  geweldpleging tegen of mishandeling van een begeleider(s) door cliënt;
3.  het niet nakomen van verplichtingen uit deze overeenkomst;”

Later worden aanvullende voorwaarden overeengekomen:

“- Je mag geen overlast in, of rondom, de woning veroorzaken.
– Je mag niemand laten inwonen.
– Je houdt je aan de afspraken die zijn gemaakt met iriszorg en eventueel ander
hulpverleners.
– Je bent verantwoordelijk voor je bezoek en ook je bezoek mag geen overlast veroorzaken.”

De huurder houdt zich niet aan de voorwaarden en weigert te vertrekken. De kantonrechter overweegt:

“Voorop wordt gesteld dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in een geval als hier aan de orde, waarbij door een hulpverlenende instantie in het kader van huisvesting en begeleiding een overeenkomst is gesloten met een partij die te kampen heeft met alcohol- en drugsproblematiek, zekere eisen moeten worden gesteld aan een beëindiging in onderling overleg van die overeenkomst. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat zij in het gesprek op 13 april 2010 akkoord was met de afspraak zoals hiervoor genoemd, maar zij heeft daaraan toegevoegd dat zij zich tijdens dat gesprek sterk onder druk gezet voelde door Stichting IrisZorg. Ook staat vast dat de schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraak op 27 april 2010 door [gedaagde] slechts ‘voor gezien’ is ondertekend. Voorshands geoordeeld valt onder deze omstandigheden in het kader van dit kort geding niet onomstotelijk vast te stellen dat de wil van [gedaagde] erop was gericht daadwerkelijk mee te willen werken aan beëindiging in onderling overleg van de gebruikers- en begeleidingsovereenkomst per 1 augustus 2010. Dit betekent dat de vordering niet op basis van een overeenkomst tot beëindiging van het gebruik kan worden toegewezen.”

Vervolgens overweegt de kantonrechter:

“Resteert derhalve de vraag of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding van de gebruikers- en begeleidingsovereenkomst tussen partijen zal aanvaarden, dan wel die overeenkomsten zal ontbinden op de grond dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, zodat vooruitlopend hierop de vordering tot ontruiming van de woning van [gedaagde] kan worden toegewezen.

(…)

Gelet op het repeterende karakter van de overlast levert dit een aanmerkelijke tekortkoming op in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de de gebruikers- en begeleidingsovereenkomst, alsmede de aanvullende voorwaarden. Voor zover deze overeenkomsten (mede) zijn te beschouwen als een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte heeft te gelden dat [gedaagde] als gevolg van de veroorzaakte overlast ernstig is tekortgeschoten in haar verplichting zich ten aanzien van het gebruik van de woning als een goed huurder te gedragen (artikel 7:213 BW). Daarbij is van belang dat een huurder tevens verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn of haar woning afspeelt (vergelijk artikel 7:219 BW), zodat in dit geval [gedaagde] ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor eventuele overlast die door anderen wordt veroorzaakt.
Een en ander leidt tot de conclusie dat, nu ten aanzien van [gedaagde] sprake is van een aanmerkelijke tekortkoming in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, vooralsnog voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure op grond hiervan beide overeenkomsten tussen partijen zullen worden ontbonden. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming kan worden toegewezen.”

Zie LJN: BN7710.