Huurder verlies woning na vondst hennepkwekerij

In een huurwoning wordt een hennepkwekerij aangetroffen. De verhuurder stapt naar de kantonrechter en wil dat de woning ontruimd wordt. De huurder stelt in grote problemen te komen als hij de woning moet verlaten. De kantonrechter wijst de vordering toch toe:

Nu vaststaat dat op 29 maart 2011 in de woning van [gedaagde partij] een professionele hennepkwekerij met de hiervoor omschreven kenmerken is aangetroffen, moet dat als een zwaarwichtige tekortkoming worden aangemerkt in de nakoming van de in artikel 7:213 BW én in de huurovereenkomst van partijen neergelegde verplichting om zich als een goed huurder te gedragen.

6.
Dat er vanuit moet worden gegaan dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij (mede) een gevolg is van de sinds januari 2011 bij [gedaagde partij] optredende huidaandoening, de daaruit volgende arbeidsongeschiktheid en de daardoor ontstane financiële problemen, maakt dat niet anders. Voor zover [gedaagde partij] met een beroep op die omstandigheden betoogt dat de tekortkoming niet aan hem toerekenbaar is, geldt immers dat toerekenbaarheid van een tekortkoming geen voorwaarde is voor ontbinding van een (huur)overeenkomst en daardoor evenmin een voorwaarde is voor de gevorderde ontruiming.

7.
Bij de vraag of op grond van voormelde toerekenbare tekortkoming, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding, een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, dient – gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte bekleedt – grote terughoudendheid te worden betracht. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.

8.
Het door [gedaagde partij] aangehaalde belang bij voorzetting van de huurovereenkomst, te weten dat hij voor zijn verdere herstel van de bij hem vanaf januari 2011 optredende huidaandoening en overigens voor een succesvol maatschappelijk functioneren afhankelijk is van deze woonruimte, is, in het licht van de geconstateerde tekortkoming – een misdrijf -, de daarbij in het leven geroepen risico’s, het feit dat de woning door het aanbrengen van de hennepkwekerij aanmerkelijk is beschadigd, welke beschadiging [gedaagde partij] thans niet kan herstellen vanwege het aan hem ontbreken van financiële middelen en het verstoken zijn van elektriciteit, en de overige omstandigheden van het geval, van onvoldoende gewicht tegenover het gerechtvaardigde belang van SWZ om aantasting van haar bezit en van de betreffende buurt door (een herhaalde) illegale teelt van hennep, zulks in strijd met de bestemming van dat bezit, tegen te gaan en daaraan in voorkomende gevallen consequenties te verbinden, ook indien dat ontruiming uit het door haar verhuurde zou inhouden.

9.
In dit geval is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in een bodemzaak (tevens) de ontruiming zal worden bevolen. Voorts kan, gezien het inherent gevaarzettende gedrag van [gedaagde partij], welk gedrag nog steeds in brede maatschappelijke kringen als onaanvaardbaar wordt gewaardeerd, en de risico’s waaraan de buurtgenoten van [gedaagde partij] én SWZ zijn blootgesteld, waarvan vooralsnog niet valt in te zien dat zij die risico’s behoren te accepteren, niet worden gesteld dat een beslissing in de hoofdzaak kan worden afgewacht. Een vordering tot ontruiming is onder die omstandigheden dan ook voor toewijzing vatbaar.

Zie LJN: BR2577.