Verbod op spandoek- en vlaggenstokken bij betoging onrechtmatig

De burgemeester verbiedt de organisatoren om bij een 1 mei betoging vlaggen- en spandoekstokken te dragen. De organisatoren achten dat in strijd met het grondrecht uit art. 9 van de Grondwet en de Wet op de openbare manifestaties (WOM).

De bestuursrechter acht het verbod onrechtmatig. Hij overweegt:

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nagelaten een afdoende onderbouwing te geven van zijn standpunt dat op 1 mei 2008 vlaggen- en spandoekstokken zijn gehanteerd als slagwapen dan wel als projectiel tegen de politie en om die reden voor een verbod in aanmerking komen. De verweerder heeft zich beperkt tot de stelling dat de politie heeft verklaard dat daarvan sprake was en dat er bij de ter plaatse zijnde politieagenten op 1 mei 2008 gewonden zijn gevallen als gevolg van het gebruik als slagwapen van de meegebrachte vlaggen- en spandoekstokken. Concrete gegevens in de vorm van stukken, zoals een proces-verbaal of een politierapport, die deze stelling ondersteunen, zijn niet overgelegd. De rechtbank acht de enkele stelling van hetgeen op 1 mei 2008 zou hebben plaatsgevonden, mede gelet op de betwisting daarvan door eiser, onvoldoende om het verbod te kunnen dragen.

Voorts acht de rechtbank van belang dat de Rotterdamse 1 mei demonstratie in 2009, waarbij is afgezien van handhavend optreden tegen het meedragen van vlaggen- en spandoekstokken, zonder ongeregeldheden of wanordelijkheden heeft plaatsgevonden. Hierin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat, zo verweerder zijn hiervoor bedoelde stelling wel afdoende zou hebben onderbouwd, er geen objectieve gronden aanwezig waren voor de vrees dat zich tijdens de demonstratie in 2010 door het meedragen van vlaggen- en spandoekstokken wanordelijkheden zouden voordoen, die bovendien tot bestuurlijke overmacht zouden leiden.

Ook in de door verweerder overigens aan het verbod ten grondslag gelegde redenen, te weten de aard van de betoging en de stelling dat deelnemers aan de 1 mei demonstratie veelal antiautoritaire personen zijn, ziet de rechtbank geen grond voor de in geding zijnde voorschriften. De rechtbank onderkent dat in het algemeen sinds de 1 mei demonstratie voor het eerst in Rotterdam is georganiseerd, de maatschappelijke verhoudingen zijn veranderd en dat heden ten dage de autoriteit van de politie niet meer als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd. Dit kan er echter niet toe leiden dat er bij voorbaat van moet worden uitgegaan dat een 1 mei demonstratie met deelnemers die mogelijk een antiautoritaire houding hebben tot wanordelijkheden zal leiden. Voor een inperking van het recht op betoging kan hierin dan ook geen grond worden gevonden.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder aan de demonstratie van 1 mei 2010 verbonden voorschrift, in zoverre daarin een verbod op het meenemen of -dragen van vlaggen- en spandoekstokken is vervat, in strijd is met artikel 2 van de Wom.

Zie LJN: BQ0411.