Vergunning Drank- en Horecawet onrechtmatig ingetrokken na sluiting 13b Opiumwet

In 2009 worden in een café harddrugs aangetroffen. De burgemeester van Rotterdam sluit het café op grond van art. 13b Opiumwet.  In 2010 gaat het café weer open. Tijdens de openingsdag besluit het deelraadsbestuur de drank- en horecawetvergunning in te trekken omdat in 2009 harddrugs zijn aangetroffen. De rechtbank acht deze intrekking onrechtmatig. De Afdeling bevestigt deze uitspraak.

De Afdeling overweegt:

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur de aan [appellant sub 1] verleende drank- en horecawetvergunning niet heeft mogen intrekken op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW. Het dagelijks bestuur heeft bij zijn besluitvorming ten aanzien van de weigeringsgrond vervat in dit artikel verwezen naar het feitencomplex dat de loco-burgemeester aan het sluitingsbevel op grond van artikel 13b van de Opiumwet van 24 december 2009 ten grondslag heeft gelegd. Op grond van een door [appellant sub 1] ingediend exploitatieplan van 27 april 2010 bestond bij de loco-burgemeester evenwel de verwachting dat exploitatie van de inrichting mogelijk was zonder dat hierdoor de openbare orde en het woon- en leefklimaat zouden worden aangetast, waardoor de inrichting op 24 juni 2010 weer open mocht. Hoewel ambtenaren die het besluit van het dagelijks bestuur en dat van de loco-burgemeester voorbereiden, overleg plegen te voeren over samenhangende besluiten, zoals het dagelijks bestuur ter zitting van de Afdeling heeft verklaard, heeft het dagelijks bestuur dit exploitatieplan niet in zijn besluitvorming meegenomen. Ook overigens heeft het dagelijks bestuur niet gemotiveerd waarom ten tijde van het besluit van 24 juni 2010 de feiten die zich in september 2009 hebben voorgedaan nog immer de vrees wettigden dat het van kracht blijven van de drank- en horecawetvergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde. De enkele stelling van het dagelijks bestuur ter zitting van de Afdeling dat de situatie in de buurt waarin de inrichting is gelegen als precair kan worden gekwalificeerd, is hiervoor onvoldoende.

Zie LJN: BW3062.