Woning na drugshandel en overlast gesloten op grond van art. 174a Gemeentewet en 13b Opiumwet

De burgemeester van Leiden sluit een woning voor de duur van zes maanden op grond van art. 174a Gemeentewet (de Wet Victoria) en art. 13b Opiumwet (de Wet Damocles). In en rond de woning wordt drugs verhandeld en veroorzaken bezoekers (‘ongure types’) overlast. De rechtbank acht deze sluiting rechtmatig.

De rechtbank overweegt:

6.1 De voorzieningenrechter stelt vast van verweerder het bestreden besluit zowel op artikel 174a van de Gemeentewet als op artikel 13b van de Opiumwet is gebaseerd. Desgevraagd heeft verweerder medegedeeld dat er geen sprake van is dat een van de twee artikelen subsidiair is aan de ander.
Voorts heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat dit de eerste maal is dat in [plaats] op grond van deze artikelen een woning is gesloten. Verweerder heeft geen beleid met betrekking tot deze artikelen.

6.2 De voorzieningenrechter overweegt dat voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat sprake is van aantasting van het woon- of leefklimaat of verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of vast staat dat er in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Deze feiten behoeven niet in strafrechtelijke zin bewezen te worden, echter er dient wel in bestuursrechtelijke zin sprake te zijn van overtredingen. Deze vraag dient zonder terughoudendheid te worden getoetst door de bestuursrechter. (…)

 

6.6 Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder in het onderhavige geval bevoegd was om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van verzoekers woning over te gaan.

7.1 Met betrekking tot het gebruik van de bevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt verweerder over beleidsvrijheid. In lijn met eerdere uitspraken heeft de Afdeling in de uitspraak van 8 september 2010 (LJN BN6187) geoordeeld dat de burgemeester, gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, bij de vaststelling van de sluitingstermijn mag betrekken de noodzaak om de bekendheid van de inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.

7.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen gronden heeft gericht tegen de sluitingsduur, maar wijst er ten overvloede op dat de sluiting van een pand voor de duur van zes maanden volgens bestendige jurisprudentie niet onredelijk is omdat met deze termijn de loop naar het pand en de bekendheid hiervan in kringen van drugsgebruikers kan worden doorbroken.

7.3 Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat met het bestreden besluit ernstige inbreuk wordt gemaakt op zijn rechten ingevolge artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

7.4 Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat de toepassing van de desbetreffende vorm van bestuursdwang er in concreto niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. Daartoe dienen de met de bevoegdheidsuitoefening in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, te worden afgewogen tegen de ingevolge het eerste lid van die bepaling te beschermen belangen van degene die daardoor wordt getroffen.

7.5 Gelet op hetgeen reeds in voorgaande overwegingen is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een aantasting van de door artikel
8 van het EVRM beschermde belangen van verzoeker welke niet in evenredige verhouding staat tot de doeleinden van artikel 13b van de Opiumwet. De bijzondere omstandigheden die verzoeker met betrekking tot zijn gezondheid en zijn sociale omstandigheden heeft aangevoerd zijn niet van dien aard dat verweerder niet tot sluiting heeft kunnen beslissen.

7.6 Het betoog van verzoeker dat hij nimmer door de politie, de verhuurder of de wijkmanager is aangesproken over het feit dat door omwonenden overlast wordt ervaren als gevolg van de toeloop tot zijn pand treft geen doel, nu voor sluiting ingevolge artikel 13a van de Opiumwet dit geen vereiste is.

8 Gelet op het voorgaande behoeft artikel 174a van de Gemeentewet in het kader van deze voorlopige voorziening geen bespreking meer. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

Zie LJN: BX4316.