Woningsluiting een half jaar na vondst hennepkwekerij is onrechtmatig

In mei 2011 wordt in een huurwoning een hennepkwekerij gevonden. De burgemeester van Roermond besluit vervolgens op 4 januari 2012 (dus meer dan een half jaar later) de woning te sluiten op grond van art. 13b Opiumwet.

De voorzieningenrechter is van mening dat de burgemeester in het geval van een hennepkwekerij de bevoegdheid heeft om een woning te sluiten op grond van art. 13b Opiumwet. De burgemeester heeft  in dit geval echter art. 8 EVRM onvoldoend in de besluitvorming meegewogen:

10.   Over de toets aan artikel 8 van het EVRM overweegt de rechter (mede onder verwijzing naar eerder genoemde uitspraak van 27 juli 2011) dat, indien niet in de beleidsregels is neergelegd dat die toetsing moet plaatsvinden, het de taak van verweerder (dan wel de rechter) is die afweging te maken bij de beantwoording van de vraag of er in het concrete geval reden is van de beleidsregels af te wijken.

11.  In de beleidsregels van verweerder ontbreekt een toetsing aan artikel 8 van het EVRM of de opdracht die te verrichten. In de beleidsregels wordt alleen gewezen op het bepaalde in artikel 4:82 en 4:84 van Awb, waarin is bepaald dat voor de motivering van een besluit kan worden volstaan met verwijzing naar beleidsregels en dat het bestuursorgaan steeds overeenkomstig de beleidsregels handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In de beleidsregels wordt niet of nauwelijks omschreven wat moet worden verstaan onder “de met de bevoegdheidsuitoefening in het algemeen belang nagestreefde doeleinden”. Dit heeft tot gevolg dat onduidelijk blijft welke algemene belangen moeten worden afgewogen tegen het belang van een betrokkene die wordt geconfronteerd met een inbreuk op zijn woonrecht.

12.  Nu uit de beleidsregels niet volgt hoe de in het algemeen belang nagestreefde doeleinden moeten worden afgewogen tegen de belangen van degene die door de sluiting wordt getroffen, zal verweerder die belangen in de concrete besluitvorming moeten benoemen en tegen elkaar moeten afwegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die afweging in het besluit summier te noemen. In het bestreden besluit heeft verweerder over het algemene belang bij sluiting gesteld dat handel in (soft)drugs (anders dan in gedoogde coffeeshops) verboden is en dat de handel in verdovende middelen een onaanvaardbare reflexwerking op de woonomgeving heeft. Vervolgens heeft verweerder, zonder dat op de concrete omstandigheden waarin verzoeker verkeert wordt ingegaan, besloten in afwijking van de beleidsregels de sluiting van de woning van verzoeker te beperken tot drie maanden. Reden daarvoor is dat verzoeker een zogenoemde first offender is. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde er voorts op gewezen dat verweerder niet tot sluiting van een jaar heeft besloten vanwege de ingrijpendheid van de maatregel. Hoewel dit in het voordeel van verzoeker is, werpt dit naar het oordeel van de rechter wel de vraag op of verweerder niet de uitzondering (sluiting van een jaar) in plaats van de hoofdregel (sluiting van drie maanden) in de beleidsregels heeft opgenomen. Voor veruit de meeste gevallen zal immers opgaan dat de betrokkene een “first offender” is en de maatregel tot sluiting van de woning ingrijpende consequenties heeft.

Daarnaast is de voorzieningenrechter kritisch op de lange tijd tussen vondst van de hennepkwekerij en de sluiting. De sluiting zou niet meer nodig zijn:

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker terecht vraagtekens gezet bij de noodzaak van de sluiting, gelet op enerzijds het tijdsverloop sinds het voornemen en anderzijds de ontbindingsprocedure die vorig jaar in gang is gezet. Verweerders gemachtigde heeft hierover verklaard dat de besluitvorming zo lang heeft geduurd, omdat het beleid nieuw is en in meerdere zaken een bestuurlijke afweging moest worden gemaakt. Ondanks de ontbindingsprocedure en het tijdsverloop acht verweerder een sluiting nog steeds noodzakelijk. De rechter passeert deze argumenten. Het betreft hier een maatregel die reparatoir van aard is en geen punitief karakter mag krijgen. Niet voor niets is in de beleidsregels opgenomen dat voor toepassing van bestuursdwang in de vorm van sluiting wordt gekozen om verdere verwaarlozing van het pand en eventuele herhaling van de overtreding te voorkomen en ten slotte eventueel optredende maatschappelijke onrust weg te nemen. Na ontvangst van de politierapportage op 31 mei 2011 en na de aankondiging van het voornemen de woning te sluiten op 7 juli 2011, heeft verweerder tot maar liefst 4 januari 2012 gewacht met het nemen van het bestreden besluit. Dat de beleidsregels nieuw zijn is daarvoor een onvoldoende rechtvaardiging (nog daargelaten dat de beleidsregels al op 8 februari 2011 zijn vastgesteld). Inmiddels was bovendien bekend dat de woningbouwvereniging een ontbindingsprocedure was gestart en onweersproken is dat deze met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot ontruiming van verzoekers woning zal leiden. Daardoor moet het risico op herhaling nihil worden geacht. Onder deze omstandigheden acht de rechter ontoereikend gemotiveerd dat een sluiting zich verdraagt met het reparatoire karakter van deze maatregel en dat de nadelige gevolgen van het besluit voor verzoeker niet onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Bij het te nemen besluit op bezwaar dient verweerder tevens te betrekken hetgeen onder rechtsoverweging 8 en 11 is overwogen.

Het besluit wordt geschorst.

Zie LJN: BV3586.