Boa’s door politierechter op vingers getikt wegens onrechtmatige actie tijdens betoging

Een activiste van de Anarchistische Groep Amsterdam wordt door buitengewoon opsportingsambtenaren (boa’s) vermaand om te stoppen met flyeren en zich te legitimeren. Zij weigert dat. Een boa pakt de activiste vervolgens vast en draagt haar over aan de politie. De activiste zit één dag vast en wordt strafrechtelijk vervolgd. De politierechter spreekt haar vrij en geeft de boa’s een harde tik op de vingers.

De politierechter overweegt:

4.4.1 Voorop staat dat verdachte zich terecht op haar grondrechtelijke vrijheid van meningsuiting beriep, toen de boa’s haar tijdens haar flyeractie aanspraken. Artikel 8.9 APV Amsterdam heeft uitsluitend betrekking op materiaal bestemd voor reclamedoeleinden. Vast staat dat de flyeractie van verdachte en haar groep politieke en maatschappelijke onderwerpen behelsde. Artikel 8.9 APV Amsterdam was dus niet van toepassing. Evenmin bestond een andere wettelijke basis voor het optreden van de boa’s.

4.4.2 De boa’s handelden dan ook niet krachtens enig wettelijk voorschrift, toen zij verdachte en haar groep op basis van genoemde bepaling verzochten en vervolgens sommeerden hun actie te staken. Gelet op het primaat van de uitingsvrijheid en op de verplichting van iedere burger – en boa’s die handhavend optreden, in het bijzonder – de wet te kennen, hadden zij zich van inhoud en strekking van artikel 8.9 APV Amsterdam dienen te vergewissen alvorens tot een beperking van de grondrechten van verdachte over te gaan.
Verdachte zal dan ook van het onder (2) ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.4.3 Nu de boa’s niet bevoegd waren verdachte te verzoeken of te sommeren met haar flyeractie te stoppen, waren zij ook niet gerechtigd haar naar haar identiteit te vragen of haar te vorderen haar identiteitsbewijs te tonen. Gelet op de bepalingen van de Wet op de identificatieplicht is een dergelijke vordering alleen onder specifieke omstandigheden toegestaan. Van dergelijke omstandigheden was hier geen sprake. Dit geldt temeer, nu de bevoegdheid van boa’s ten aanzien hiervan beperkter is dan die van politieambtenaren. Zo zich al een verstoring van de openbare orde voordeed, werd deze niet door de flyeractie of de mogelijk provocerende inhoud van de door verdachte en haar groep uitgedragen boodschap veroorzaakt. Daarbij geldt dat ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ook uitlatingen die “shocking, offending or disturbing” zijn, bescherming op grond van artikel 10 EVRM genieten.

4.4.4 Aangezien de boa’s, door verdachte in strijd met de wet naar haar identiteit(sbewijs) te vragen, niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren, ontvalt tevens een noodzakelijk element aan het verwijt aan verdachte dat zij zich tegen haar aanhouding heeft verzet, nog daargelaten of van verzet feitelijk sprake was.
Zij zal daarom ook van het onder (1) ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.4.5 Ten slotte nog het volgende, en niet – uitsluitend – ten overvloede. Het is verontrustend dat ambtenaren met verstrekkende bevoegdheden niet van het primaat van een grondrecht uitgaan en kennelijk van mening zijn dat de uitoefening van een dergelijk recht een optelsom van onderdelen is in plaats van een recht dat alleen onder specifieke omstandigheden aan beperkingen mag worden onderworpen. Daarbij komt dat een van de in dit geval optredende personen nog niet als boa was beëdigd en dus geen andere bevoegdheden dan gewone burgers had. Verder hebben de boa’s in hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris geen besef van de onjuistheid van hun optreden getoond. Evenmin is gebleken dat hun leidinggevenden hen daarop hebben aangesproken.

Zie LJN: BX6039.