Handel in drugs en erectiepillen leidt niet tot verlies van woning

Een man huurt een woning in een 55+-flat. Hij wordt betrapt bij het verhandelen van drugs en erectiepillen:

Naar aanleiding van een MMA- melding (Melding Misdaad Anoniem) heeft de politie Rotterdam-Rijnmond op 6 augustus 2009 een onderzoek gestart naar de vermeende handel in verdovende middelen door [gedaagde]. In het kader van dat onderzoek is onder meer gebleken dat de heer [B] op 14 augustus 2009 verdovende middelen bij [gedaagde] heeft gekocht en dat in de woning van [gedaagde] een partij verdovende middelen en Kamagra erectiepillen zijn aangetroffen.

De verhuurder vordert de ontbinding van de huurovereenkomst. De buren komen voor de huurder op en starten een handtekeningenactie:

Een aantal omwonenden van [gedaagde], onder meer wonend op de [locaties] hebben een schriftelijke verklaring ondertekend met de volgende inhoud:
“Mijne Heren
Als buren van [gedaagde] willen wij een pleidooi houden voor hem. Laat u deze man svp in zijn huis blijven wonen als hij vrij komt. Deze handtekeningen zijn door mensen in zijn naaste omgeving ondertekend”.

De kantonrechter stelt eerst in het algemeen de vraag of hier wel sprake is van een tekortkoming:

Partijen hebben in hun debat amper aandacht besteed aan de vraag of de gedragingen van [gedaagde] überhaupt aangemerkt kunnen worden als een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen daarbij de nodige vraagtekens geplaatst worden en in dit kader wordt ondermeer verwezen naar het overzichtsartikel van Z.H. Duijnstee-van Imhoff in Tijdschrift voor Huurrecht 2010, nr. 15 “Stafbare feiten en huur”. De kantonrechter acht daarbij van belang dat noch in de huurovereenkomst, noch in de toepasselijke algemene voorwaarden een specifieke bepaling is opgenomen omtrent het handelen in strijd met de Opiumwet en [eiseres] de tekortkoming van [gedaagde] enkel baseert op handelen in strijd met goed huurderschap. Niet zonder meer kan worden gezegd dat [gedaagde] in dit geval in strijd heeft gehandeld met zijn verplichting ex artikel 7:213 BW om zich als goed huurder te gedragen. Daarbij is van belang dat [gedaagde] kennelijk “slechts” op beperkte schaal drugs heeft verkocht vanuit het gehuurde, dat niet gebleken is van overlast van omwonenden, dat [gedaagde] onverminderd zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde en dat – zoals hierna nog verder gemotiveerd zal worden – de bestemming van het gehuurde niet is gewijzigd.
Nu het partijdebat zich nauwelijks heeft toegespitst op de vraag of überhaupt sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] zal de kantonrechter het antwoord op die vraag verder in het midden laten.

Vervolgens bekijkt de kantonrechter of de tekortkoming zo gering is dat hij ontbinding niet rechtvaardigt:

De kantonrechter is van oordeel dat die uitzonderingssituatie zich in dit geval voordoet en in dat verband wordt het volgende overwogen.

4.4. Allereerst is van belang dat de onderhavige huurovereenkomst is aangegaan in augustus 1997 en dat gesteld noch gebleken is dat zich voorafgaande aan augustus 2009 eerder problemen hebben voorgedaan op grond waarvan gezegd zou kunnen worden dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen.

Voorts is van belang dat het politieonderzoek ziet op een betrekkelijk korte periode. Immers de politie is het onderzoek gestart op 6 augustus 2009 naar aanleiding van een MMA melding, terwijl [gedaagde] al op 14 augustus 2009 is aangehouden. Niet gebleken is of en zo ja welke activiteiten strijdig met de Opiumwet door [gedaagde] verricht zijn in de periode voorafgaande aan begin augustus 2009. Daarbij is ook van belang dat gesteld noch gebleken is dat door [eiseres] meldingen van omwonenden ontvangen zijn van overlast als gevolg van de handel in verdovende middelen. Integendeel, uit de door [gedaagde] overgelegde handtekeningenlijst blijkt nu juist dat de ondertekenaars van die lijst graag zouden willen zien dat [gedaagde] kan blijven wonen op het adres [locatie]. De stelling van [eiseres] dat aan die verklaring geen waarde gehecht kan worden, enerzijds omdat de omwonenden niet in de onmiddellijke omgeving van [gedaagde] wonen en anderzijds omdat de ondertekenaars niet bekend zijn met de handel en het gebruik van drugs in de woning, gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Immers uit de huisnummers die de verschillende ondertekenaars vermeld hebben in de handtekeningenlijst kan worden afgeleid dat zij wel degelijk in de onmiddellijke omgeving van [gedaagde] wonen. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit het tegendeel kan blijken. Voorts blijkt uit de hiervoor in rechtsoverweging 2.5. geciteerde tekst van de handtekeningenlijst dat de ondertekenaars wel degelijk op de hoogte zijn van het feit dat [gedaagde] op het moment van de ondertekening in voorlopige hechtenis zat.

Naar het oordeel van de kantonrechter kan voorts met name op basis van de politieonderzoeken, die [eiseres] bij dagvaarding heeft overgelegd niet worden gezegd dat [gedaagde] de bestemming van het gehuurde heeft gewijzigd en vanuit de woning een bedrijf geëxploiteerd heeft. Zou bewezen zijn dat [gedaagde] op grote schaal (vanuit de woning) in verdovende middelen gehandeld heeft, dan zou ongetwijfeld door de strafrechter een zwaardere gevangenisstraf zijn opgelegd. Bovendien zou dan een groter deel van het in beslag genomen geld verbeurd verklaard zijn. Blijkens genoemd vonnis is “slechts”een bedrag van € 500,- verbeurd verklaard en is ten aanzien van het resterende in beslag genomen bedrag van € 4.830,- geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk door middel van strafbare feiten is verkregen, zodat de rechtbank de teruggave van dat bedrag aan [gedaagde] heeft gelast.

Tevens komt betekenis toe aan de overtuiging van de strafrechter van de goede wil van [gedaagde] dat hij blijvend wil stoppen met de handel en het gebruik van verdovende middelen. Dat de strafrechter en ook de reclassering de nodige zorgen hebben geuit omtrent de toekomst vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen grond voor de conclusie dat van [eiseres] niet gevergd kan worden dat zij de woning nog langer aan [gedaagde] ter beschikking stelt. Immers zo mocht blijken dat [gedaagde] opnieuw “in de fout gaat”, bestaat er zonder meer aanleiding voor ontbinding van de huurovereenkomst omdat hij dan langdurig gedetineerd zal zijn, aangezien hij dan niet alleen de 7 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf zal moeten uitzitten, maar tevens geconfronteerd wordt met een gevangenisstraf voor het nieuwe feit.

Niet in de laatste plaats zijn de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], zoals deze blijken uit de rapportage van de reclassering, van belang en de omstandigheid dat ook de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het voor de resocialisatie van [gedaagde] van belang is dat hij in het gehuurde kan blijven wonen.

De vordering wordt afgewezen.

Zie LJN: BR4369.