De Woningwet en de aanpak van overlast veroorzaakt door buren: kachels, rook, roet en stank

Overlast

Veel Nederlanders ondervinden overlast van rook die uit de kachel of de vuurkorf van buren komt. zo ook een inwoner van Heerenveen. Hij verzoekt het college van b&w om de Woningwet te handhaven. Het toenmalige artikel 7.3.2. van de Bouwverordening de buurman verbiedt namelijk om in een bouwwerk handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, of walm wordt verspreid. Volgens het college is er geen sprake van een overtreding en weigert te handhaven. De rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn het daarmee eens.

Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtbank

op goede gronden overwogen dat het college zich op basis van de uitkomsten van het onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat geen sprake is van een situatie waarin door de kachel van [belanghebbende] op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook wordt verspreid en door [belanghebbende] niet is gehandeld in strijd met artikel 7.3.2, aanhef en onder a, van de bouwverordening. De door [appellant A] en [appellant B] overgelegde lijst, waarop drie omwonenden door het plaatsen van een handtekening hebben verklaard dat zij de afgelopen jaren regelmatig overlast ondervinden van de kachel van [belanghebbende], leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat met het plaatsen van een handtekening onder een door Hoevers en IJkelenstam opgestelde verklaring niet duidelijk is in hoeverre sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7.3.2. van de bouwverordening. Daarnaast betreft het slechts een gering aantal klachten en blijkt uit een door [belanghebbende] overgelegde verklaring van één van die omwonenden van 6 mei 2013, dat zij in het hele stookseizoen van 2012 tot op heden geen rook- of stankoverlast hebben ondervonden. Tot slot blijkt uit het aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde advies van de gemeentelijke commissie bezwaarschriften van 22 februari 2012 dat in de periode 2002 tot en met 2011 geen andere klachten van omwonenden door het college zijn ontvangen.

Sinds 2012 bestaat het artikel 7.3.2. van de Bouwverordening bestaat niet meer, omdat de bouwverordeningen zijn komen te vervallen. Hun inhoud beleidsneutraal in het Bouwbesluit 2012 samengevoegd met de o.a. de regelgeving uit het Bouwbesluit 2003 en het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit).

Toch is deze uitspraak van belang voor de interpretatie van art. 7.22 Bouwbesluit 2012. In deze bepaling is het ‘restrisico’ bij het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen gereguleerd. De bepaling verbiedt het om in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a) op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

b) overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

c) op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;

d) instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Het gaat hier om een ‘vangnetartikel’ dat gevallen beslaat waarin niet wordt voorzien door de andere voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Onder de reikwijdte van de bepaling vallen bijvoorbeeld lawaaihinder, de opslag van stankverwekkende stoffen, gevaarlijke stapeling van materialen en illegale hennepkwekerijen. De reikwijdte van art. 7.22 Bouwbesluit 2012 is niet volledig ongelimiteerd, aangezien het volgens de regering gaat om ‘een geclausuleerde bevoegdheid die uitsluitend kan worden toegepast in de in dit artikel genoemde omstandigheden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente algemene aanvullende of nadere eisen stelt’. De regering benadrukt bovendien dat de geëiste maatregelen in verhouding moeten staan met het te bestrijden risico en dat de noodzaak van de maatregelen moet worden aangetoond.

De reikwijdte van art. 7.22 Bouwbesluit 2012 is minder ruim dan die van art. 7.3.2 Bouwverordening . In de toelichting op de Model-Bouwverordening van de VNG werd bijvoorbeeld lawaaihinder veroorzaakt door radio- en televisietoestellen onder de reikwijdte van het verbod geschaard. Art. 7.22 Bouwbesluit 2012 biedt hiervoor geen basis. Het voordeel hiervan is dat het college minder snel wordt betrokken bij burenruzies voortvloeiend uit relatief geringe overlastgevende activiteiten.

Zie ECLI:NL:RVS:2013:1576