Gemeentebestuur hoeft niet tegen overlast blaffende hond op te treden

Een inwoner van Winkel verzoekt het college van b&w om handhavend op te treden tegen de overtreding van de APV die het gevolg is van de blaffende hond van de buurman. Het college laat een akoestisch onderzoek uitvoeren en besluit daarna niet handhavend op te treden:

Aangezien in de APV niet nader is gedefinieerd wanneer sprake is van geluidshinder als bedoeld in artikel 4.1.5a, of hoe dit dient te worden vastgesteld, heeft Jansen aansluiting gezocht bij de meetmethode en beoordelingssystematiek zoals opgenomen in de Handleiding industrielawaai en vergunningverlening 1998 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handleiding).

De metingen zijn uitgevoerd van donderdag 7 oktober 2010, 9:45 uur, tot vrijdag 8 oktober 2010, 20:23 uur, en uitgesplitst in een dag-, avond- en nachtperiode. Volgens het onderzoeksrapport blijkt uit de meetresultaten dat het ter plekke objectief vastgestelde achtergrondniveau zowel in de dag-, avond- als nachtperiode niet wordt overschreden door het geblaf van de twee honden van [buurman]. Hierbij is uitgegaan van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, waarbij vanwege het impulsachtige karakter van blafgeluid een straftoeslag van 5 dB(A) is verwerkt.

2.3. Het college heeft aan de weigering om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat het niet heeft kunnen vaststellen dat [buurman] artikel 4.1.5a van de APV heeft overtreden, nu uit het akoestisch onderzoek blijkt dat door het geblaf van zijn honden het achtergrondniveau niet is overschreden.

De Raad van State overweegt over de weigering:

2.4.1. Bij de beoordeling of sprake is van geluidshinder als bedoeld in artikel 4.1.5a van de APV komt het college beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter derhalve terughoudend te worden getoetst.

Het college heeft toegelicht dat het bij de beoordeling of sprake is van geluidshinder niet de normen voor het maximale geluidsniveau als uitgangspunt heeft genomen, omdat hondengeblaf deze normen veelvuldig overschrijdt. Uitgaan van deze normen zou tot gevolg hebben dat vrijwel nergens in de gemeente hobbymatig honden kunnen worden gehouden, zonder dat daarmee artikel 4.1.5a van de APV wordt overtreden. Het college acht dit maatschappelijk niet wenselijk. Volgens het college biedt het uitgaan van het langtijdgemiddelde niveau bovendien voldoende waarborgen om op te kunnen treden tegen geluidshinder, aangezien in het gemiddelde geluidsniveau alle piekgeluiden worden meegenomen en tevens een strafcorrectie van 5 dB(A) wordt toegepast in verband met het impulsachtige karakter van blafgeluid.

De voorzieningenrechter heeft, gelet op deze toelichting, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het langtijdgemiddelde niveau als uitgangspunt heeft kunnen nemen voor de beoordeling of sprake is van geluidshinder als bedoeld in artikel 4.1.5a van de APV. Gelet op de beoordelingsvrijheid die het college op dit punt heeft, is voor dit oordeel niet van belang dat het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen in de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 wel de maximaal toelaatbare normen als uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling of sprake was van overlast.

Het verzoek is terecht afgewezen.

Zie LJN:BU3716.