Slachtoffer overlast krijgt huurvermindering na gebrekkig optreden verhuurder

Een slachtoffer van overlast stapt naar de rechter en vordert huurvermindering. Hij wordt bedreigd door de zoon van de buren, die ook een woning bij dezelfde verhuurder huren. Eerder vordert hij met succes dat de verhuurder (MDG) op moet treden tegen de overlastgevende zoon.

In hoger beroep gaat het om de vraag of het slachtoffer recht heeft op huurvermindering (art. 7:207 en 7:204 Burgerlijk Wetboek). Het hof overweegt daarover:

12. Al met al is sprake van voldoende aanwijzingen voor substantiële en structurele overlast, waarop MDG niet concreet heeft gereageerd. Naar het oordeel van het hof kan MDG vanaf medio juli 2008, gemakshalve afgerond naar 1 augustus 2008, worden verweten onvoldoende actie te hebben ondernomen naar aanleiding van de meldingen over de overlast door [Y] en moet dit worden beschouwd als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Dit gebrek heeft geleid tot verminderd huurgenot en geeft aldus recht op een vermindering van de huurprijs. De grieven falen derhalve in zoverre. Wel is het hof met MDG van oordeel dat – nog afgezien van het feit dat [geïntimeerde] in eerste aanleg slechts een vermindering met 40% heeft gevorderd – voor een huurprijsvermindering van 50% geen plaats is, zodat de twaalfde grief in zoverre slaagt. Het hof acht een huurprijsvermindering van 30% per 1 augustus 2008 evenredig aan de vermindering van het huurgenot per die datum als gevolg van voormeld gebrek. Daarbij neemt het in aanmerking de aard en ernst van de gemelde overlast en het toenemende aantal aanwijzingen voor het bestaan daarvan, met in het verlengde daarvan de mate van verwijtbaarheid van het nalaten actie te ondernemen.

De huurvermindering moet dus worden toegewezen.

Zie LJN: BT1712.