Stadsverbod Eindhovense pedofiel onrechtmatig

In 2000/2010 krijgt een pedofiel meerdere malen een gebiedsverbod voor de hele stad Eindhoven opgelegd. Zie hier en hier. De Rechtbank ‘s-Hertogenbosch behandelt het beroep tegen het gebiedsverbod. Dit verbod heeft artikel 172 lid 3 Gemeentewet als wettelijke grondslag.

De rechtbank overweegt:

“46.  De rechtbank is van oordeel dat het opgelegde gebiedsverbod, afgemeten aan het hiervoor weergegeven toetsingskader, zowel wat duur als wat omvang betreft een zodanig vergaande inbreuk vormt op de bewegingsvrijheid van eiser dat niet wordt voldaan aan de eis van proportionaliteit. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.

47.  De rechtbank is van oordeel dat een op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet opgelegd gebiedsverbod slechts van beperkte duur mag zijn. Verweerder heeft dit ter zitting onderschreven. Verweerder heeft de duur van het gebiedsverbod echter niet beperkt tot bijvoorbeeld een aantal dagen, maar heeft deze gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de uitspraak in de strafzaak en het onder justitiële titel maken van concrete resocialisatie-, toezicht en/of zorgafspraken met eiser. Ten tijde van het geven van het bevel was voor verweerder niet voorzienbaar wanneer de uitspraak in de strafzaak onherroepelijk zou worden, waardoor het bevel in feite voor onbepaalde tijd is opgelegd.

48.  Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat niet kon worden volstaan met een gebiedsverbod van een beperkter omvang dan de gehele gemeente Eindhoven. Hoewel alleszins valt te begrijpen dat verweerder in het kader van de dreigende verstoring van de openbare orde wil voorkomen dat eiser direct na zijn vrijlating terugkeert naar dezelfde woonomgeving als zijn slachtoffers, ontslaat dit verweerder niet van de plicht – ook niet in het geval als hier aan de orde waarin binnen een zeer korte termijn een beslissing moest worden genomen – het gebied zorgvuldig vast te stellen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder vooral het gebied waarin de slachtoffers (van Turkse afkomst) wonen beschouwt als risicogebied. Uit de door verweerder voorgestelde overeenkomst (zoals hiervoor onder de rubriek feiten en omstandigheden weergegeven) blijkt ook dat verweerder in staat is binnen de gemeente Eindhoven een gebied aan te wijzen waarbinnen eiser in beginsel niet mag komen. Aan de omstandigheid dat in dat geval tevens elektronisch toezicht zou zijn opgelegd en handhaving van het gebiedsverbod eenvoudig was, komt geen beslissende betekenis toe. Verweerder heeft niet gesteld dat handhaving van een beperkter gebiedsverbod zonder elektronisch toezicht op eiser niet mogelijk is. Overigens valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, ook niet goed in te zien waarom handhaving van een gebiedsverbod zonder elektronisch toezicht voor de gehele gemeente Eindhoven wel en voor een beperkter gebied binnen die gemeente niet valt te handhaven. De omstandigheid dat, zoals verweerder in het besluit op bezwaar en ter zitting heeft benadrukt, de slachtoffers zich door geheel Eindhoven bewegen en voor hen de mogelijkheid bestaat eiser daar tegen te komen, vormt geen rechtvaardiging voor een gebiedsverbod voor de gehele gemeente Eindhoven. Immers, in de door verweerder voorgestelde overeenkomst zou deze mogelijkheid zich evenzeer kunnen voordoen. Dat eiser in dat geval onder elektronisch toezicht zou staan laat die mogelijkheid onverlet.

Ten slotte volgt de rechtbank verweerder niet in de stelling dat eiser de omvang van het gebiedsverbod in eigen hand zou hebben door in te stemmen met het door verweerder voorgestelde onvermijdbaar toezicht. Weliswaar zou in dat geval het gebiedsverbod voor eiser beperkter van omvang zijn en zou verweerder hem helpen passende woonruimte te vinden in Eindhoven. Maar aan de andere kant moet worden geoordeeld dat een dergelijke vorm van toezicht, dat, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, neerkomt op elektronisch toezicht voor een deel van het gebied, sterk vrijheidsbeperkend is en voor eiser dus zeer ingrijpend is. Daar komt bij dat elektronisch toezicht ook geen deel uitmaakt van de door de strafrechter – kort gezegd – opgelegde straf. In de gegeven omstandigheden
– waarbij van belang is dat de dreigende verstoring van de openbare orde niet van eiser maar van derden uitgaat – kon verweerder in redelijkheid niet van eiser verwachten dat hij zou instemmen met een dergelijke vorm van toezicht om aldus de omvang van het gebiedsverbod te beperken.

49.  Aangezien uit het voorgaande volgt dat het bevel in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en reeds om die reden in rechte geen stand kan houden, behoeft niet meer te worden onderzocht of verweerder op het moment van het nemen van het bevel met een minder verstrekkende maatregel dan een gebiedsverbod kon volstaan (subsidiariteitsbeginsel).”

Het beroep is gegrond.

Zie LJN: BN3313. Zie NRC voor de reactie van de burgemeester van Eindhoven.