Buren weren een kamerverhuurpand vanwege verwachte overlast studenten

Het college van b&w van Tilburg verleent een kamerverhuurvergunning aan een pandeigenaar. De buren stappen met succes naar de rechter. Zij vrezen overlast. De rechter verklaart de beroepen van de buren gegrond.De rechtbank overweegt:

5. De vraag die voorts aan de rechtbank voorligt is of de omzettingsvergunning in rechte standhoudt. Daarmee samenhangend dient de vraag te worden beantwoord of vaststaat dan wel redelijkerwijs aannemelijk is dat verlening van die vergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving.

Vastgesteld dient te worden dat er in de omgeving van de [adres] zich reeds een aantal studentenpanden bevindt. Zo zijn er in ieder geval studentenhuizen in de [straat] op de nummers 18 en 22 en nog drie studentenpanden aan de Sint Josephstraat. Verder bevindt zich aan de [adres GGZ-instelling] GGZ-instelling [instelling]. Deze instelling heeft onder meer afdelingen voor de behandeling patiënten met een dubbele diagnose problematiek (met zowel een psychisch als een verslavingsprobleem), voor langdurend verblijf van cliënten met chronische psychiatrische problematiek en voor crisisopname en -behandeling.

Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat verlening van de omzettingsvergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu in de omgeving. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat voor de vraag of daarvan sprake is slechts van belang is of de toelaatbare concentratie aan kamerverhuurpanden wordt overschreden en dan met name of er een onevenredige verdeling tussen zelfstandige en onzelfstandige woonruimte zal ontstaan. Volgens verweerder is de invloed dan wel overlast van GGZ-instelling [instelling] dan ook niet relevant. Verweerder heeft uitsluitend de reeds bestaande kamerverhuurpanden en de overlast die die panden veroorzaken bij zijn beoordeling betrokken.

De rechtbank acht de door verweerder aangelegde toets te beperkt. Op grond van artikel 2.4 van de Verordening wordt een ontoelaatbare inbreuk in ieder geval aanwezig geacht indien in het gebied de toelaatbare concentratie aan kamerverhuur- en logiespanden in relatie tot de leefbaarheid reeds is overschreden. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat van een ontoelaatbare inbreuk sprake kan zijn als gevolg van de concentratie van kamerverhuurpanden en de overlast die deze panden opleveren, maar ook anderszins.

Voor haar oordeel dat er sprake is van een te beperkte toets vindt de rechtbank tevens aanwijzing in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 november 2006 (LJN: AZ2803). De AbRS heeft hierin geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis van de Huisvestigingswet genoegzaam blijkt dat de Huisvestingswet mede ziet op bescherming van de leefbaarheid door middel van regulering van de samenstelling van de woonruimtevoorraad, teneinde de negatieve effecten op de omgeving door het op een bepaalde wijze bewonen van een woning te beperken. Verweerders Verordening is op de Huisvestingswet gebaseerd.

Naar het oordeel van de rechtbank dienen gelet hierop niet alleen de bestaande studentenwoningen te worden betrokken bij de vraag naar de inbreuk op het woon- en leefmilieu, maar ook andere negatieve invloeden als gevolg van een bepaalde wijze van bewonen, zoals van GGZ-instelling [instelling]. De stelling van verweerder dat [instelling] en de daarvan uitgaande overlast geen onderdeel uitmaakt van de toetsing, volgt de rechtbank dan ook niet. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarbij ook rekening dient te houden met de uitbreidingsplannen van [instelling] op korte termijn en de (extra negatieve) invloed die daarvan wordt verwacht.

Overigens is de rechtbank met verweerder wel van oordeel dat een eventuele waardedaling van eisers’ woningen als gevolg van de verlening van de omzettingsvergunning bij de beoordeling geen rol kan spelen, aangezien dat geen omstandigheid is die betrekking heeft op het woon- en leefmilieu.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuiste afweging van belangen heeft gemaakt door bij de vraag of vaststaat dan wel aannemelijk is dat er door het verlenen van de in geding zijnde omzettingsvergunning een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van de [adres] zal ontstaan, niet de invloed van [instelling] op die omgeving te betrekken. De bestreden besluiten kunnen derhalve geen stand houden.

Zie LJN: BY0330.