Huurovereenkomst ontbonden en woning ontruimd na gewelddadigheid zoon

Een zoon van een huurder mishandelt een buurtbewoner en slaat de ruiten in met een ijzeren staaf. Gedurende twee jaren vinden meerdere incidenten plaats. De verhuurder vordert dat de huurovereenkomst wordt ontbonden de huurder de woning ontruimd. Het gerechtshof wijst deze vordering toe.

Het gerechtshof overweegt het volgende:

2.9  [X] is als huurster verantwoordelijk en aansprakelijk voor het gedrag van personen die met haar toestemming in het gehuurde wonen of verblijven. Dit betekent dat de door de aanwezigheid [de zoon] structureel veroorzaakte ernstige overlast voor omwonenden een tekortkoming van [X] oplevert in de nakoming van de huurovereenkomst, met name van haar verplichting zich als een goed huurster te gedragen. Gezien de ernst van de overlast en het structurele karakter ervan, kan niet worden geoordeeld dat de tekortkoming geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat, zoals de Woningstichting ter comparitie onbetwist heeft gesteld, de omwonenden van het gehuurde veelal eveneens huurders van de Woningstichting zijn.

2.10  Daarnaast volgt uit het feit dat [de zoon] in 2011 een groot deel van het jaar zonder de daartoe vereiste toestemming van de Woningstichting bij [X] en [Z] in het gehuurde heeft gewoond, dat sprake is van overbewoning van het gehuurde. Het gehuurde is, naar het hof bij de comparitie ter plaatse tevens plaatsopneming heeft kunnen waarnemen, qua omvang niet geschikt voor permanente bewoning door meer dan twee volwassenen. Zoals uit de door de Woningstichting in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder uittreksels uit de Gemeentelijke Basisadministratie, voldoende blijkt, hebben ook in de voorgaande jaren gedurende aanzienlijk lange perioden meer dan twee volwassenen zonder de daartoe vereiste toestemming van de Woningstichting het gehuurde bewoond. Ook deze structurele overbewoning levert een schending door [X] op van haar verplichting zich als een goed huurster te gedragen. Dat het hierbij ging c.q. gaat om de volwassen kinderen van [X] doet daaraan niet af, nu het immers niet gaat om tijdelijke noodopvang van enkele dagen of weken, maar om langdurige perioden van inwoning. Gelet op dit structurele karakter van de inwoning kan ook niet worden gezegd dat deze tekortkoming vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dat de Woningstichting bij overbewoning niet altijd overgaat tot het vorderen van ontbinding en ontruiming, brengt niet mee dat zij daartoe in dit geval niet bevoegd zou zijn; het hof betrekt daarbij de verklaring van de Woningstichting ter comparitie dat zij niet altijd op de hoogte is van overbewoning, en dat zij daar doorgaans weet van krijgt wanneer sprake is van klachten van omwonenden over overlast, zoals ook in het onderhavige geval.

2.11  Dat [de zoon] het gehuurde op 11 november 2011 zou hebben verlaten, zoals [X] stelt bij haar akte van 6 december 2011, kan aan het onder 2.9 en 2.10 overwogene niet afdoen, nog daargelaten dat het hof gelet op de voorgeschiedenis, waaronder begrepen het verdere verloop van de gebeurtenissen na de comparitie ter plaatse op 5 juli 2011, niet aannemelijk acht dat [de zoon] definitief elders woont en niet opnieuw zal terugkeren naar het gehuurde.

2.12  Wat betreft de gevolgen van de ontbinding voor [X] overweegt het hof nog dat deze weliswaar nadelig zijn doordat zij (nog) geen vervangende woonruimte heeft en zich mogelijk zal moeten wenden tot de Stichting Humanitas voor onderdak, maar dat deze omstandigheid onvoldoende afdoet aan het onder 2.9 tot en met 2.11 overwogene.

Zie LJN: BV8347.